1.   stroop zn. 'dikke vloeistof op suikerbasis'
categorie:
leenwoord
Vnnl. strope 'suikeroplossing' in van violetten wort een strope gemaect aldus [1514; WNT violet I], stroope 'id.' in stroope van Symphyte '... smeerwortel' [na 1624; WNT coleeren I]; nnl. stroop 'id.' in stroop van vioolen. Sirop violat [1710; WNT viool II], 'bruine suikervloeistof' in De kinderen kregen weêr stroop in de pap [1923; WNT].
Het woord stroop heeft zich ontwikkeld uit siroop; door het sterke accent op de tweede lettergreep veranderde siroop via seroop in sroop [1657; WNT]. Hierna werd -t- ingevoegd als overgangsklank tussen s en r, zoals dat ook is gebeurd bij astrant uit assurant.
De algemene betekenis van stroop heeft zich vernauwd van 'suikeroplossing van bloemen of vruchten in water' tot 'kleverige bruine vloeistof op suikerbasis'.
Fries: sjerp


  naar boven