1.   testament zn. 'laatste wilsbeschikking; gedeelte van de bijbel'
categorie:
leenwoord, leenvertaling in brontaal
Mnl. testament 'laatste wil' [1240; Bern.], din testament is gemakt 'je testament is opgemaakt' [1270-90; VMNW], 'gedeelte van de bijbel' in tniewe testament [1285; VMNW], dat oude Testament [1380-1400; MNW-P], 'laatste wil' in huere testament maecte [1389; Bolsée 1929]; geven in testament 'bij testament vermaken' [1477; Teuth.]; vnnl. alle testamenten by yemande ghemaect [1545; Stall.].
Ontleend, al dan niet via Frans testament 'laatste wilsbeschikking' [ca. 1175; TLF], aan Latijn testāmentum 'wilsbeschikking'. Latijn testāmentum is gevormd met het achtervoegsel -ment van testāri 'een wilsbeschikking maken, getuige zijn', dat zelf een afleiding is van testis 'getuige'.
De betekenis 'een van de twee onderverdelingen van de bijbel' is eveneens ontleend aan het Latijn. Latijn vetus testāmentum 'oude testament, het oude verbond' en novum testāmentum 'nieuwe testament, het nieuwe verbond' waren leenvertalingen van resp. Grieks palaiā́ diathḗkē en kainḕ diathḗkē. Grieks diathḗkē 'regeling, verdrag, verbond' werd gebruikt in de beschrijving van het Laatste Avondmaal en kon zo geassocieerd worden met het begrip 'laatste wilsbeschikking', waardoor testāmentum door Tertullianus (ca. 160-ca. 230) voor het Latijn als vertaling werd gekozen.
Latijn testis 'getuige' is verwant met Oskisch trstus (mv.) 'getuigen', uit Italisch *tri-sti-, -sto-, en met Oudiers triss 'derde' < *tristo-. Wrsch. door haplologie ontstaan uit pie. *trito-sth2-o-, uit *trito- 'derde', zie drie, en de wortel van staan. De oorspronkelijke betekenis is dan 'persoon die als derde staat', namelijk als derde persoon in een gerechtelijke aangelegenheid tussen twee andere personen.
Literatuur: J. Bolsée (1929), La grande enquête de 1389 en Brabant, Brussel
Fries: testamint


  naar boven