1.   bellettrie zn. '(beoefening der) schone letteren'
categorie:
pseudo-leenwoord, leenwoord
Nnl. belletrie 'schone letteren' [1864; WNT voertuig]; eerder al het zn. belletrist "vriend of kenner der fraaije letteren" [1824; Weiland].
Nieuwe, pseudo-Franse, vorming op basis van belletrist < Duits Belletrist [1774, voor het eerst in Goethes Werther], of Engels belletrist 'id.' [1816; OED], beide gevormd naar Frans belles-lettres 'schone letteren', waarin belle 'mooi' is ontwikkeld uit Latijn bella, vrouwelijke vorm van bellus 'mooi', en voor lettre 'geschrift' zie letter.
Vanaf de tweede helft van de 17e eeuw betekende Frans belles-lettres 'schone wetenschappen', als aanduiding van de geesteswetenschappen grammatica, retorica en poëzie. Pas in de loop van de 18e eeuw kwam de betekenis 'schone letteren, literatuur' op.
Fries: belletry


  naar boven