|
1. |
schimmel 1 zn. 'organisme behorend tot het rijk der Fungi' categorie: geleed woord, geleed woord Mnl. scemmel 'schimmel' [1420-40; Van Sterkenburg 1975, 132], schymmel 'id.' [1477; Teuth.]. Herkomst onzeker, maar vermoedelijk een afleiding van de Germaanse wortel *skim- 'lichtglans; schaduw' van schemeren. De schimmel zou genoemd zijn naar de doffe glans die een schimmellaag kan vertonen, of naar de witte kleur, vergelijk kom. Zie ook schimmel 2. Mnd. schimmel; ohd. scimbal (nhd. Schimmel); alle 'schimmel, meeldauw e.d.', < pgm. *skimla-. ◆ schimmelen ww. 'met schimmel bedekt worden'. Mnl. Haer broot was seer ghescymmelt [ca. 1485; MNW]. Afleiding van schimmel. Fries: skimmel ◆ skimmelje
|
naar boven
|