1.   kom zn. 'schaal; laagte in een oppervlak; bebouwd gebied van een dorp of stad'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. als veldnaam die combe (Oost-Vlaanderen) voor een laaggelegen, door verhogingen omgeven vlakte [1272; VMNW], com, comme 'kuip, i.h.b. vollerskuip' in te comme 'in de kuip' [1277; VMNW], een olie commeken oft een commeken om uyt teten 'een oliekommetje of een kommetje om uit te eten' [1300-1450; MNW]; nnl. kom 'aaneengesloten bebouwd gebied' in de buiten de kom der gemeenten aangelegde begraafplaatsen [1828; WNT], bebouwde kom [1858; WNT], onbebouwde kom 'gebied buiten de bebouwde kom binnen een gemeente' [1999; Eindhovens Dagblad].
Herkomst onzeker. Wrsch. horend bij de groep niet-Indo-Europese leenwoorden die onder kop 1 worden beschreven.
Mnd. kumme 'schaal, kuip'; oe. cumb 'schaal; vallei' (ne. coomb; de betekenis 'vallei' is misschien ontleend aan Welsh cwm 'id.'); < pgm. *kumba-. Daarnaast pgm. *kumpa-, waaruit: nnl. dial. komp 'bak, tobbe'; mnd. kump 'id.'; mhd. kumpf 'schotel, kom' (nhd. Kumpf).
De algemene betekenis van dit woord is 'schaal'. Naar analogie van de vorm heeft het andere betekenissen gekregen, bijv. 'laagte of uitholling in het aardoppervlak' (komgrond 'laaggelegen grond van zware rivierklei in het Nederlandse rivierengebied') en 'gewrichtsholte' (je arm uit de kom getrokken [1936; WNT]). Als topografische term was kom het centrale dorpsplein met de daaromheen gelegen bebouwing; dit groeide uit tot het wettelijke begrip bebouwde kom 'het bebouwde gebied van een gemeente'. Bij uitbreiding is hierbij wrsch. incidenteel ook het antoniem onbebouwde kom gevormd.
Fries: kom, kûm 'schaal'


  naar boven