1.   benzine zn. 'soort brandstof'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. benzine 'soort koolwaterstof' [1861; WNT weren I].
Een neologisme, overgenomen uit Duits Benzin, een woord dat in 1833 door de Duitse chemicus Mitscherlich bedacht werd voor koolwaterstof die uit benzoëzuur gedistilleerd was. Het is een afleiding van benzoë, evenals benzol en benzeen.
Benzoëzuur werd aanvankelijk gewonnen uit de hars van de benzoëboom, die onder andere groeit in Sumatra en Java. Deze geurige hars met gebruiksmogelijkheden als reukstof en in de farmacie, kreeg in het Arabisch de naam lubān jāwī 'Javaanse wierook', een woordgroep die in de 15e eeuw in het Catalaans terechtkwam. Daar vatte men lu- op als het inheemse lidwoord lo, dat men dus kon weglaten. Het resultaat was benjui, dat gelatiniseerd werd tot benzoë.
Het Middelfrans kent voor 'benzoë' de vormen bengin [1515], benjoin [1525], benjoy [1535]; het Vroegnieuwnederlands onder meer benzoin, benjui, belzoin 'benzoë' [1608; WNT]. In vroege geschriften van de VOC treft men benjuin of benjuyn aan: Dit jaar zijn in Cambodja seven vaertuygen, soo van Manilha, Maccau als Malacca geweest, die veel benjuyn, gommalacca, wasch ende olyphantstanden vervoert hebben [1621; Coolhaas 1960]. Misschien is er bij de vormen op -n sprake van een contaminatie van benjui en Maleis menjan / Javaans (ke)mennjan 'wierook, benzoë'.
Literatuur: Littmann 1924, 86; Lokotsch 1927, 106; Philippa 1991
Fries: benzine


  naar boven