1.   bord zn. 'plat gerei'
categorie:
substraatwoord
Mnl. bort 'spelbord' [1201-25; CG II, Floyr.], borde (mv.) 'planken, panelen' [1286; CG I, 1115], boort 'dek van schip' [1350-1400; MNW], 'etensbord' [1400-50; MNHWS]; vnnl. bort 'schaal' [1500-36; MNW]; nnl. bord 'aanplak-, uithangbord' [1733; WNT], 'schoolbord' [1879; WNT].
Os. bord 'scheepsboord, schild' (mnd. bort); ohd. bort 'rand, scheepsboord, (tafel)plank' (nhd. Bord 'scheepsboord' < mnd.); ofri. bord 'plank' (nfri. board 'scheepsboord, etensbord', boerd 'plank, uithangbord, spel-, schoolbord', boerdtsje, boerdke 'lessenaar'); oe. bord 'scheepsboord, schild, plank' (ne. board 'scheepsboord, plank, karton'); on. borð 'rand, scheepsboord, plank, tafelplank' (nzw. bord 'tafel'); got. fotubaurd 'voetenbank'; < pgm. *burda-; met een andere ablaut: os. bred; ohd. bret (nhd. Brett); oe. bred, zie berd.
De herkomst is onzeker. Niet echt wrsch. is dat het een ablautende grondvorm is van pie. *bherH-tó (bij boren). Gezien de beperkte verspreiding en het betekenisveld 'hout' is hier waarschijnlijk sprake van een substraatwoord.
Middelnederlandse varianten zijn onder meer barde, bert, bart (bijv. in de toenaam bartmacre 'bordenmaker' [1270; CG I, 169]), ontstaan door metathese van de -r- uit en naast *bred. Met klinkerverlenging ontwikkelde zich ook boord 2.
Literatuur: N. van Wijk (1908) 'Bord, dorschen, worden', in: TNTL 27, 16-27; M. Philippa (1999) 'Tafel en stoel', in: OT 68, 132
Fries: boerd 'spelbord etc.', board 'etensbord'.


  naar boven