1.   biggelen ww. 'naar beneden rollen (van tranen)'
categorie:
geleed woord
Vnnl. de tranen bickelen uit de ooghen 'de tranen rollen uit de ogen' [1588; Kil.], biggelen 'afdruipen, afrollen' [1636; WNT].
De etymologie van biggelen staat niet vast. Mogelijk is er een verband met bikkels, die met knikkers vergeleken werden. Zo schreef Vondel: de tranen biggelden, als knickers, op de wang (WNT). Indien dit verband bestaat, zou bikkelen, biggelen afgeleid zijn van bikkel.
Bickelen was een variant van biggelen, maar het kon volgens Kil. 1599 ook 'met bikkels spelen' en 'beitelen' (zie bikken 1) betekenen. Wisselingen tussen velare consonanten komen vaker voor, bijv. in Vlaams bikkel naast biggel 'soort houweel' (Schuermans 1865-70); in vernachelen naast vernaggelen; wakelen naast waggelen; faggelen, viggelen, figgelen naast fikkelen; wriggelen naast wrikkelen en moggel naast mokkel.
Fries: biggelje


  naar boven