1.   parket zn. 'ingelegde houten vloer; kleine afgeperkte ruimte; bureau openbaar ministerie bij de rechtbank'
categorie:
leenwoord
Mnl. in sijn parket 'in zijn vak, paneel' (gezegd van schilder) [1419; MNW], in dit perket bringen (letterlijk) 'in deze afgesloten ruimte brengen', (figuurlijk) 'in moeilijkheden brengen' [1470; MNW]; vnnl. parcket 'gehoorzaal, tribunaal' [1599; Kil.]; nnl. een klein, dus genaamd, Parquet, van drie Banken 'de voorste rijen in een schouwburg, bij de orkestbak' [1792; iWNT], in de samenstelling parketvloer 'ingelegde houten vloer' [1906; WNT].
Ontleend aan Frans parquet 'houten vloer uit panelen' [1664; Rey], eerder al 'paneel (van een altaarstuk)' [1398; Rey], 'afgesloten ruimte om patrijzen te vangen' [1376; Rey], verkleinwoord van Oudfrans parc o.a. 'omheind jachtterrein' [1160-74; Rey], zie park.
Uit de oorspronkelijke betekenis 'afgeperkte ruimte' ontstond in het Middelnederlands al de uitdrukking eenen in een perket bringen 'iemand in gevaar, moeilijkheden brengen', hetgeen tegenwoordig nog herkenbaar is in de verbinding een lastig of moeilijk parket.
Omdat de vertegenwoordigers van het openbaar gezag in een kleine afgeperkte ruimte zaten, werd deze ruimte in het Frans ook parquet genoemd [1366; Rey], en later werden de openbare aanklagers [1694; Rey] en het bureau van het openbaar ministerie [1836; Rey] eveneens zo aangeduid. Net als de betekenis 'voorste rijen in een theater' [1796; Rey] zijn deze wrsch. opnieuw aan het Frans ontleend.
Een parket(vloer) wordt zo genoemd omdat deze uit losse, grotere of kleinere houten delen bestaat.
Fries: parket


  naar boven