1.   park zn. 'publieke wandelplaats'
categorie:
leenwoord
Onl. park in het toponiem Parcum 'abdij Park bij Heverlee (Brabant BE)' [1129; Gysseling 1960]; mnl. parc 'beplant (jacht)terrein' [1274; CG I], De sine riep hi in een parc 'hij riep de zijnen (manschappen) naar een exercitieterrein' [1285; VMNW], daertoe was beloken dat parc met groten zwaren stenen 'daarvoor was het stuk grond afgebakend met grote zware stenen' [14e eeuw; MNW]; vnnl. 'publieke wandelplaats' in Men reed op schaetsen over de vijvers in 't Parck [1689; WNT]; nnl. park der Artillerie 'artilleriedepot, -terrein' [1850; WNT], 'verzameling militaire voertuigen' in wagenpark of eenvoudig park [1861; WNT].
Wrsch. ontleend, met herhaaldelijke latere betekenisontlening, aan Frans parc 'omheind jachtterrein' [1160-74; Rey], 'omheinde boomgaard' [1220; Rey], 'omheind stuk grond voor recreatie' [1337; OED], 'groot aangelegd gebied bij een landhuis om in te ontspannen en te wandelen' [1664; Rey]. Het Franse woord is ontleend aan middeleeuws Latijn parricus 'omheind stuk grond voor vee' [9e eeuw; OED], eerder ook parracus 'omheinig' [8e eeuw; OED].
De herkomst van het Latijnse woord is onzeker. Het kan gevormd zijn uit Laatlatijn *parra 'paal' en het achtervoegsel -icus '-achtig, op de manier van'. Tegenargumenten zijn de late attestatie van het Latijnse woord, de niet-aangetroffen vorm *parra (maar vergelijk Oudfrans barre 'paal', Spaans parra 'latwerk voor wingerd' en mnl. parre/perre 'afgeheind stuk land', nog in de familienaam Van de Perre, en zie ook baar 3 'staaf'), en het feit dat het van oorsprong Griekse achtervoegsel -icus in het Latijn niet lang productief geweest is.
Een andere mogelijkheid is dat middeleeuws Latijn parracus teruggaat op een West-Germaans woord van onzekere herkomst, dat mogelijk verwant is met spar en versperren en in dat geval ook de rechtstreekse voorloper van het Nederlandse woord kan zijn. Tegenargumenten zijn de on-Germaanse anlaut p- (maar dit zou verklaard kunnen worden door een niet-Indo-Europese substraatbron) en het gebrek aan bewijs voor het bestaan van een ongeleed Germaans woord (OED).
Ohd. pfarrih, pferrih 'omheining, omheind stuk grond' (nhd. Pferch 'veegrond', naast later ontleend Park 'park').
De betekenis 'publieke wandelplaats' is vanaf de 17e eeuw wrsch. opnieuw ontleend aan het Frans of het Engels, waar toen publieke parken in zwang raakten. De combinatie nationaal park is ontleend aan Amerikaans-Engels National Park [1841; Rey]. De militaire betekenissen komen ook in het Frans voor: parc d'artillerie 'artilleriedepot' [1678; Rey], door metonymie parc 'verzameling militaire voertuigen' [1823; OED], later door uitbreiding ook 'verzameling voertuigen' [1894; Rey]. Zie ook de nevenvorm perk.
Fries: park


  naar boven