1.   high bn. 'verkerend in een toestand van euforie'
categorie:
leenwoord
Nnl. high 'euforisch, onder invloed van stimulerende middelen', eerst nog tussen aanhalingstekens: figuren die zich verbeelden "high" te zijn [1965; WNT Aanv.], dan iemand die nooit high is geweest [1970; WNT Aanv.], ook euforisch door andere oorzaken: na mijn onderzoek in het archief kwam ik iedere avond helemaal high thuis [1987; Nieuwsblad van het Noorden].
Ontleend aan Engels high 'euforisch door stimulerende middelen' [1934; OED], eerder al 'uitgelaten door de drank, dronken' [1627; OED], een figuurlijke betekenis bij high 'hoog', verwant met hoog. Deze betekenis is vergelijkbaar met die van hoog in het hoog in de bol hebben.


  naar boven