1.   cognac zn. 'soort brandewijn'
categorie:
leenwoord, geoniem
Vnnl. Canjacken (mv.) 'wijnen uit de Cognacstreek' [1567; WNT wijn]; nnl. canjak 'brandewijn gestookt uit cognacwijn' [1790; WNT], cognacq 'id.' [1860; WNT], cognac 'id.' [1872; WL].
Ontleend aan Frans cognac 'soort brandewijn' [1806; Rey], verkorting van eau-de-vie de Coignac [1710; Rey], 'brandewijn (gestookt) uit Cognac(wijn)', genoemd naar de stad Cognac in de Charente in Frankrijk.
In het Engels is de naam voor de brandewijn eerder opgetekend dan in het Frans: na Conniacke wine [1594; OED] al Conyack brandy 'Cognac brandewijn' [1687; OED] en Coniac [1755; OED]. Dit is het gevolg van het feit dat er al zeer vroeg veel cognac naar Engeland verhandeld werd. De grondleggers van de twee grootste cognacfirma's, Martell en Hennessy, kwamen resp. van Jersey en uit Ierland en de correspondentie en boekhouding van hun bedrijven werden in het Engels gevoerd, waardoor het woord zich pas later in het Frans verspreidde (Rey). Zie ook armagnac.
Fries: konjak


  naar boven