1.   tossen ww. 'een munt opgooien'
Nnl. tossen '(sportterm) een munt opgooien om te bepalen wie het recht van keuze heeft' in Welke partij den beginschop mag doen wordt door opgooien van een muntstuk ("tossen") beslist [1909; WNT tossen II], 'dobbelen, opgooien, om de plaats der spelers te bepalen' [1914; Koenen].
Ontleend aan Engels toss 'opgooien, werpen van een muntstuk' [voor 1800; BDE], eerder '(algemeen) gooien, werpen' [1506; OED], daarvoor al in de vorm tossen [voor 1450; BDE]. Verdere herkomst onzeker.
toss zn. 'het opgooien van een munt'. Nnl. toss 'id.' [1889; Van der Sijs 2001], "opgooi, wedgooi" [1912; Kramers]. Ontleend aan Engels toss, eerst in de vorm toss-up (en daaruit verkort) 'het opgooien van een munt' [ca. 1798; OED], eerder al toss '(algemeen) het opgooien' [1634; BDE], afgeleid van het ww.
Fries: tossetoss


  naar boven