1.   sinus zn. 'verhoudingsgetal'
categorie:
leenwoord, leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Vnnl. in slinckerhoucx houckmaet (in de marge: Sinus) tot rechterhoucx houckmaet '(de verhouding) van de hoekmaat van de linkerhoek tot de hoekmaat van de rechterhoek: Sinus' [1608; WNT Aanv.]; nnl. sinus 'verhoudingsgetal' in Trigonometrische ... Tafelen, waar in men de Sinus en Tangentes voor alle Graden van den Quadrant en alle Minuten van eenen Graad vind [1740; WNT Aanv.], 'verhouding loodlijn tot straal' [1847; Kramers].
Ontleend aan middeleeuws Latijn sinus 'verhoudingsgetal', klassiek Latijn 'boog, welving, plooi van een toga', verdere herkomst onbekend. Dat woord werd onder meer door Gerardo van Cremona (ca. 1114-1187) gebruikt ter vertaling van de Arabische term voor sinus; daarbij werden mogelijk Arabisch jība, jaib (wiskunde) 'koorde van een hoek' en jaib 'bundel, plooi, halsopening van een kledingstuk' aangezien voor hetzelfde woord, waardoor de keus op sinus viel. Arabisch jiba is ontleend aan Sanskrit jīvā 'pees van een boog' en in de wiskunde 'koorde van een hoek, sinus van een hoek'; veel van de wiskundige kennis van de Arabieren is ontleend aan de kennis van de oude Indiērs, zie ook nul.
cosinus 'sinus van het complement van een hoek'. Nnl. cosinus 'verhoudingsgetal' in Sinus Complementi of ook Co-Sinus, is de Sinus van eenen Hoek of Boog, welke met een anderen opgegeven Hoek of Boog, 90 Graaden beslaat [1777; WNT Aanv.], grootheidsbepalingen, die bij de driehoeksmeting te pas komen; zij zijn de sinus, cosinus, tangens ... [1856; WNT Aanv.]. Internationale wetenschappelijke term, verkorting van middeleeuws Latijn complementi sinus 'sinus van het complement'; de verkorting is waarschijnlijk in 1620 bedacht door de Engelse wiskundige Edmund Gunter (1581-1626) (BDE, TLF).
Fries: sinuskosinus


  naar boven