1.   vuilak zn. 'viezerik; gemenerik'
Mnl. vuul(l)ic, vuyl(l)ic, vulic 'kadaver' in Voort meer en sal men gene vuyllicke ... in der stadt grave leggen 'voortaan moet men geen kadavers in de stadsgracht gooien' [eind 14e eeuw-ca. 1488; MNW onvlaet], vuulike (off) aes [begin 15e eeuw; MNW], wie vulicken off dode beesten in stegen off in straten trect 'wie kadavers of dode beesten door de stegen of straten sleept' [ca. 1421; MNW]; vnnl. vuilik 'verachtelijk persoon' in gespuys en vuylyck (hier als collectivum) [1568; iWNT]; nnl. vuilak in gehoond en beleedigd ... door het toevoegen der woorden "sekreet, doerak, vuilak en lellebel" [1887; iWNT vuil I].
Samenstelling van vuil in de oorspr. betekenis 'verrot, vergaan' en het zn. lijk 1 'lichaam', met verzwakking van het tweede lid *vuullijc > vuullic (> vulic > vnnl. vuylick > nnl. vuilik). Naar analogie van luilak ontstond de huidige vorm vuilak. Dat de tweede lettergreep teruggaat op een oud achtervoegsel -k voor diernamen, als in havik, leeuwerik e.d. (Toll.), is gezien de late en geografisch beperkte overlevering van het woord zeer onwaarschijnlijk.
Het woord is net als kreng in het Vroegnieuwnederlands een algemeen scheldwoord voor personen geworden.
Fries: -


  naar boven