1.   elixir zn. 'geneeskrachtig aftreksel'
categorie:
leenwoord
Vnnl. elixir 'geneeskrachtig aftreksel' [1660; WNT weeken]. Ook elixer.
Ontleend aan middeleeuws Latijn elixirium 'middel om onedele metalen om te zetten in edele' [13e eeuw] < Arabisch al-iksīr 'de Steen der Wijzen', dat met het lidwoord al ontleend is aan Grieks xērīon 'droog geneespoeder', een zn. bij Grieks xērós 'droog', dat misschien verwant is met sereen.
In de alchemie werd verondersteld dat de Steen der Wijzen niet-edelmetalen in edele zou kunnen veranderen en een aftreksel ervan zou genezende kracht bezitten en verjongend werken. Eindeloos werd er gezocht naar de juiste combinatie van elementen voor deze steen. Daarmee werd de basis gelegd voor de scheikundige wetenschap chemie en alchemie. Het is onduidelijk waarom onder een elixer altijd een drank verstaan wordt, terwijl de Arabische en Griekse bronwoorden duidelijk op iets droogs duiden. Misschien onder invloed van middeleeuws Latijn ēlixūra 'aftreksel' of klassiek Latijn liquor 'vloeistof', zie likeur.
Ook na de hoogtijperiode van de alchemie bleef het woord in zwang voor bepaalde oplossingen in alcohol of in het algemeen voor elk geneesmiddel dat druppelsgewijze wordt toegediend.
levenselixer zn. Nnl. leevenselixer [1778; Chomel]. Dit begrip is ontstaan in de Middeleeuwen. Het was een drank uit vloeibaar goud bereid, waarmee de alchemisten beweerden dat ze het leven konden verlengen. Later veronderstelden de alchemisten dat alcohol het levenselixer is. Zo gaat whisky terug op Gaelic uisgebeatha, dat 'levenswater' betekent, en die herkomst hangt hiermee samen; evenals die van de Scandinavische drank akvavit en het Franse eau-de-vie.
Literatuur: P. Veth (1880) Uit Oost en West. Verklaring van eenige uitheemsche woorden, Arnhem; Philippa 1991
Fries: elikser


  naar boven