Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "etymologie onduidelijk"

221 tot 222 van 222

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221

Vorige 10 lemmata

Index:



waard 1
waard 2
waard 3
waarde
waarderen
waarmerken
waarnemen
waarschijnlijk
waarschuwen
waarzeggen

waas

wacht
wachten
wad
wade
waden
wafel
wagen 1
wagen 2
waggelen
wagon


221.   waas zn. 'nevelsluier'
categorie:
etymologie onduidelijk
Vnnl. waes 'mat, witachtig laagje op sommige fruitsoorten' in de fruyten met de waes [1615; iWNT]; nnl. waas 'bedekkend laagje', ook overdrachtelijk, in Den bangen zweetdrup heeft het waas der rust vervangen [1817; iWNT], dat sneeuwwit waas van bleekheid [1825; iWNT], een waas van gezondheid en kracht, over het geheele wezen verspreid [1838; iWNT], de waas van geheimzinnigheid, welke over uw staatkundig programma verspreid ligt [1865; iWNT], er kwam een waas voor zijn oogen [1901; iWNT].
Men neemt aan dat dit hetzelfde woord is als mnl. en vnnl. wase, dat in het westelijk taalgebied 'slijk, modder' betekende, zoals in Als sy thuuswaerds varen ende laten hare scepe up die wase ter Sluus int water 'als zij naar huis varen en hun schepen achterlaten in het water bij Sluis op de (bij eb droogvallende) modder' [1252; MNW], visschen ... die hoere voetsele halen in de wase 'vissen die hun voedsel uit het slijk halen' [1351; MNW-P], en in het oostelijk taalgebied 'plag, begroeide aardkluit' [1450-1500; MNW].
Bij mnl. wase (reeds onl. waso 'drassig land' in toponiemen) horen: os. waso 'plag, aardkluit' (mnd. wase 'id.; slijk'), mnd. wrase 'plag, aardkluit' (nnd. Wrasen 'id., vochtige bodem'; door ontlening bovendien al vroeg mhd. rase, nhd. Rasen 'gazon', en zie gazon); ohd. waso 'plag, slijk, moeras' (nhd. gewest. Wasen 'gazon') (hierbij wrsch. ook wasal 'vochtige grond; regenbui'); ofri. wāse 'slijk' (nfri. weaze) wrsch. < pgm. *wrasōn-, met gewestelijke assimilatie van wr- > w- of r-. Zie ook wasem, dat mogelijk verwant is.
Dit woord is verwant met Lets vasa 'vochtigheid van de bodem, vochtig bos', maar de verdere herkomst is onbekend. Verwantschap (door ablaut) met mnd. wōs 'kookschuim', oe. wos 'sap uit planten', ozw. ōs 'id.' (nzw. os 'verstikkend gas') is onzeker.
Fries: waas 'sluier' (ontleend aan het Nederlands); weaze 'slijk'
222.   woelen ww. 'zich onrustig bewegen; wroeten'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. woelen 'wroeten, de handen of een voorwerp door iets heen werken' in Een crone brochten si ... Van scaerpen doornen, die zy zwonghen Op hu hovet ... Ende woelden u ter selver tijt Die tacken in u heersene diep 'een kroon van scherpe dorens brachten zij, die zij met een ruk op uw hoofd zetten en zij drukten u tegelijk de doorntakken diep in uw schedel' [1350-1400; MNW-R], ende legghen liever inder messen ende woelen 'en liggen liever in de mest te wroeten' [1437; MNW-R]; vnnl. woelen 'drukte maken, zich onrustig bewegen' in die woelende scaren 'de rumoerige menigte' [1531; iWNT], het woelen van den patient [1624; iWNT].
Mnd. wolen 'wroeten, omwoelen'; ohd. wuolen 'id.' (nhd. wühlen); nfri. woel(j)e 'id.'; < pgm. *wōlijan-.
Herkomst onduidelijk. Misschien ablautend verwant met de wortel pgm. *wall-, *well- 'draaien, wentelen' zoals besproken onder wellen 1. Een andere mogelijkheid (Kluge21) is verwantschap met pgm. *wōla- (ohd. wuol 'nederlaag', oe. wōl 'pest') en ablautend pgm. *wala- 'dood' (nhd. Walstatt 'slagveld'). Bij de wortel pie. *uelh3- 'slaan' (LIV 679) van onder andere Latijn volnus 'wond' en vellere 'plukken, losrukken' (zie behalve wühlen ook Walstatt), Tochaars walu 'dood'.
Fries: woel(j)e

Vorige 10 lemmata
  naar boven