181.   prop zn. 'bal van samendrukbaar materiaal'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. proppe 'bal' in Vanden grooten proppen totten grooten bussen verbesicht 'betreffende de grote proppen, gebruikt voor de grote vuurwapens' [1420; MNW].
Herkomst onbekend; als de oorspr. betekenis van pop 1 'ineengedraaide vlasbundel' is, dan zou prop met een emfatische -r- eventueel ook daarbij kunnen behoren.
Mnd. propp, proppe 'prop'.
Fries: prop
182.   prul zn. 'nietswaardig voorwerp'
categorie:
etymologie onduidelijk
Vnnl. prul 'nietswaardig voorwerp', in de oudste attestatie overdrachtelijk m.b.t. een kind, in het verkleinwoord prullekin 'prulletje' [1583; WNT], prul [1618; WNT].
Herkomst onbekend. Mogelijk is prul te vergelijken met prut en prutsen die dezelfde beginklank en ook een negatieve betekenis hebben. Voor de -l is misschien te denken aan volksetymologische invloed van woorden als kul, lul, sul e.d.
Mnd. prul 'penis'.
Fries: -
183.   puin zn. 'bouwafval, vergruisd steen'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. poyn, pouyn, pueyn enz. 'bouwafval, vergruisd steen' in pueyn geladen opten wagen [1443; MNW], Dat nyemant geen pouyn opten hoff en brenge 'dat niemand puin op de binnenplaats mag brengen' [midden 15e eeuw; MNW], sticken van tegelen, poeyn noch koemesse 'tegelresten, bouwafval noch koemest' [1461; MNW], ende dat poyn uutgeworpen 'en het puin verwijderd' [1466; MNW]; vnnl. puyn in puyngelt 'kosten voor het storten van puin' [1583; MNW]. Daarnaast staan enkele nevenvormen, o.a.: pui, poye [1510; MNW], poeym [1500; MNW].
Herkomst onbekend. De sterk variabele Middelnederlandse spelling (maar geen puun) duidt erop dat de ui in dit woord een oorspronkelijke tweeklank is als in buitelen. Verwantschap met oe. pūnian 'stampen' is dan ook af te wijzen.
Fries: pún
184.   puist zn. 'pukkel, zwelling op de huid'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. puust 'pukkel' in pusten ende roven 'puisten en korsten' [1285; VMNW], vule puusten in den mont ende an tantvleesch [1351; MNW-P], puysten [1480-1500; MNW-P].
Mnd. pūst 'puist'; nfri. pûst 'puist'.
Herkomst onduidelijk. Mogelijk een onklankwettige afleiding van de wortel pie. *bheu- 'zwellen' (IEW 98-102). De nauwst verwante woorden zijn dan vnnl. poesten 'blazen' [1599; Kil.] en nnd. pusten 'id.' [1768; Kluge21] (waaruit door ontlening nhd. pusten), en nde. puste 'id.'. Verder: on. púss 'zak, buidel'; en met andere ablaut nzw. pösa 'opzwellen' < pgm. *pausijan- en nzw. påse 'zak' < pgm. *pusan-. Zie ook pok.
Fries: pûst
185.   rag zn. 'spinnenweb'
categorie:
etymologie onduidelijk
Vnnl. rach 'spinrag' [1561; iWNT], ook Hollands en Zeeuws raghe in zijn kameren vol van raghen ende spinnekoppen 'zijn kamers vol met spinrag en spinnen' [1583; iWNT raag], ragh, rach, raghe [1599; Kil.].
Herkomst onbekend. Zie ook ragebol.
Verder alleen nfri. reach 'rag'. Wrsch. horen hierbij ook: os. raginna 'ruig haar' en oe. ragu 'mos'.
De gedeeltelijke vormovereenkomst met Latijn arāneus 'spin', arānea 'spin, spinnenweb' en Grieks arákhnē 'spin', zelf van onbekende niet-Indo-Europese herkomst, berust wrsch. op toeval.
Fries: reach
186.   ram 1 zn. 'mannelijk schaap'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. ram als toenaam van woutre denram 'Wouter de Ram' [1223; VMNW], 'mannelijk schaap' in beide ram ende oo 'zowel ram als ooi' [1265-70; VMNW], 'afbeelding van een ram, zeker sterrenbeeld' in in wat stene ... staet gegrauert lyon ioft ram jofte sagitarius 'in welke steen leeuw of ram of boogschutter staat gegraveerd' [1287; VMNW]; vnnl. ram 'mannetjesschaap' [1599; Kil.], 'sterrenbeeld' in wanneer de zon in den Ram was [1698; WNT].
Mogelijk afgeleid van een bn. met de betekenis 'sterk, scherp ruikend', dat van onbekende herkomst is en waarvan alleen sporen bestaan in het Noord-Germaans. De ram zou dan een 'sterk dier' zijn of een 'dier met een sterke geur'; dat laatste in tegenstelling tot de hamel 'gesneden ram' of de weder of weer, een ouder woord voor een ram, dat later meestal ook een gesneden ram aanduidde.
Mhd. ram; ohd. ram, rammo (nhd. Ramme 'stormram, heiblok, straatstamper', verouderd Ramm 'mannetjesschaap'); oe. ram(m), rom (ne. ram 'mannelijk schaap; stormram, straatstamper, enz.'). Mogelijk afgeleid van het bn. pgm. *ramma- 'sterk, scherp ruikend', waarvan on. rammr, ramr 'sterk, scherp' (nde. ram 'scherp (van geur of smaak)').
Zie ook ram 2 'stampblok' en rammelaar 1 'mannetjeskonijn'.
Fries: raam
187.   rank 1 zn. 'uitloper van een plant'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. ranke 'uitloper van een plant, i.h.b. de druif' in de ranken seluerin diere ende ward 'de zilveren wijnranken (waren) kostbaar en waardevol' [1285; VMNW].
Oorspronkelijk alleen Nederlands en Duits. In enkele middeleeuws-Latijnse glossaria uit de 7e en 8e eeuw komt daarnaast de vorm hranca 'wijnrank' voor, wat een Germaans leenwoord moet zijn; ook enkele Noord- en West-Franse dialecten hebben woorden die hierop teruggaan. De Germanen hebben de wijnbouw echter van de Romeinen leren kennen en het Germaanse woord moet dus oorspr. iets anders hebben betekend.
Herkomst onduidelijk. Middeleeuws Latijn hranca wijst op een historische anlaut *hr-. Het meest wrsch. is verband met on. hrøkkva 'zich krommen' < pgm. *hrenkwan- (FvWS), hoewel dat alleen Noord-Germaans is en een onbekende herkomst heeft. Een andere mogelijkheid is verband met het bn. rank 2 'smal en lang', maar dat woord heeft een historische anlaut r-. Een derde mogelijkheid is verband met mhd. ranc 'snelle draaiende beweging' (nhd. zuidelijk en Zwitsers Rank 'bocht in een weg'), dat verwant is met wringen en waarvan de anlaut dus teruggaat op pgm. *wr-. Ook hiervoor geldt dus hetzelfde bezwaar van de tegenstrijdige anlaut.
Mnd. rank(e) (vanwaar nzw. ranka); mhd. ranc (nhd. Ranke).
Fries: rank(e), rang(e)
188.   ransuil zn. 'uilensoort (Asio otus)'
categorie:
geleed woord, etymologie onduidelijk
Mnl. ransuyl 'nachtuil' [1488; MNW]; vnnl. ein ransuyll 'een ransuil?' [1515; Murmellius], ranswle 'ransuil?' [1567; Nomenclator, 64b], rands-wl 'kerkuil' [1599; Kil.], rant-uijl '(vorm van de) kerkuil' [ca. 1636; Jacht-Bedryff], rans-uyl 'kerkuil' [1648; Hexham EN Church-owle]; nnl. Rans-Uil 'ransuil' [1762; Houttuyn I, 4, 191].
Samenstelling van mnl. ranse 'sluier' [1366; MNW] en uil. De vogel is genoemd naar de opvallende verenkrans om zijn ogen, die deed denken aan een sluier. De herkomst van mnl. ranse is onbekend.
De ransuil heette aanvankelijk ook ooruil, naar de oorpluimen. Vergelijk de officiële Friese naam hoarnûle, letterlijk 'hoornuil'. Daarnaast in Limburgse dialecten kransuil 'kerkuil' (Achel, Weert, Ell, Swalmen, Boukoul) en 'ransuil' (Nederweert, Meeswijk).
Fries: -
189.   rapen ww. 'oppakken om te verzamelen'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. rapen 'bijeenbrengen, verzamelen' in schapen Die hare weide gingen rapen 'schapen die hun weide afgraasden' [1265-70; VMNW], vt allen den ewangelien te rapene ende te ghederne ende oc tegader te uugene enen proces ... van ... Jhesu Christi 'uit alle evangeliën bijeen te brengen en te verzamelen en ook samen te voegen een chronologisch verhaal over Jezus Christus' [1291-1300; VMNW], Ic ... rape eyeren uut enen niste 'ik raap eieren uit een nest' [ca. 1410; MNW].
Mnd. rapen; mhd. raffen 'grijpen' (nhd. raffen); on. hrapa 'zich haasten; vallen' (nno. rape 'uitglijden, vallen'). Daarnaast met umlaut en geminaat, en alle met betekenis 'aanraken, beetpakken, in beweging brengen e.d.' (zie ook rap): mnl. reppen ((v)nnl. zich reppen 'zich haasten'); mnd. reppen; ofri. hreppa; oe. hreppan, hrepian (me. repen 'zich haasten'); on. hreppa (nijsl. hreppa); < pgm. *hrapjan-. Hierbij hoort ook ohd. raspōn 'bijeenzoeken' < *hrap-sōn-, zie rasp. De bijbehorende wortel pgm. *hrap- heeft geen vergelijkbare vormen buiten het Germaans.
Fries: -
190.   rasp zn. 'keukengereedschap met korte scherpe punten'
categorie:
leenwoord, etymologie onduidelijk
Vnnl. raspet met een rasp 'je moet het met een rasp raspen' (gezegd van hout) [begin 16e eeuw; Braekman 1975], haute leepelen ende raspen 'houten lepels en raspen' [1568; WNT zwingel].
Ontleend aan Oudfrans raspe 'stalen vijl' [1269; Rey] (Nieuwfrans râpe 'huishoudrasp'), een afleiding van rasper 'krabben' [14e eeuw; TLF] (Nieuwfrans râper 'schrapen'), dat wrsch. ontleend is aan Frankisch *raspōn 'bijeenschrapen', verwant met rapen.
Literatuur: W.L. Braekman (1975), Medische en technische Middelnederlandse recepten, Gent, 178
Fries: rasp

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven