Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "etymologie onduidelijk"

171 tot 180 van 222

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



plateel
platform
platina
platje
platonisch
plaveien
plavuis
plebs
plechtig
plee

plegen

pleidooi
plein
pleister
pleit
pleite
pleiten
plek
plempen
plenair
plenzen


171.   plegen ww. 'gewoon zijn (te doen); iets verrichten'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. plien, pleghen 'uitoefenen, uitvoeren' in [da]t her al der boser seden plag 'dat hij steeds verkeerde dingen deed' [1200; VMNW], de du der costerien plag 'die toen het ambt van koster uitoefende' [1200; VMNW], plegt 'is gewoon (te doen)' [1240; Bern.], plien 'gewoon zijn (te doen)' [1265-70; VMNW], dat doepsel dat men nu pliet 'het doopritueel dat men nu uitvoert' [1285; VMNW], 'begaan' in Te pleghene sire weldicheden 'om zijn wellust uit te leven' [1287; VMNW]; vnnl. de Dood, die een Vloeck placht te weesen [1648; iWNT], De Nalatigheid, hier inne gepleegd [1678; iWNT].
Os. plegan 'instaan voor'; ohd. pflegan 'instaan voor, zorgen voor, besturen' (nhd. pflegen); ofri. plegia, pligia 'zich verplichten, nakomen' (nfri. pliigje) en mogelijk ook oe. plegian 'spelen' (ne. play); < pgm. *plegan-. De afzonderlijke betekenissen zijn zeer divers. De oorspronkelijke betekenis is wrsch. 'instaan voor', vanwaar 'zich voor iets inzetten' en 'zorgen voor'. Te vergelijken zijn verder de zn.: ohd. pflegida 'gevaar'; ofri. ple, pli 'gevaar'; oe. pleoh 'gevaar, risico'.
Etymologie onzeker. Herkomst uit een woord met anlaut pie. *bl- lijkt nauwelijks mogelijk. Men heeft daarom gedacht aan een andere vorm zoals *dl-, maar ook dat lijkt niet waarschijnlijk.
De oorspr. vorm van dit sterke werkwoord was mnl. plien, met de stamtijden plach, plaghen, geploghen, maar al in het vroegste Middelnederlands komt ook de vorm pleghen voor. Later werd dat de gewone vorm. In het Nieuwnederlands ontstond een splitsing naar betekenis. Plegen 'gewoon zijn, gewend zijn' bleef een sterke verleden tijd houden, maar omdat het woord altijd voorkwam in combinatie met te + infinitief, werd de verleden tijdvorm plach(te) geherinterpreteerd als placht (te). Plegen in de overgankelijke betekenis 'verrichten' kreeg de zwakke vervoeging pleegde, gepleegd. Zie ook plicht en plechtig.
Fries: pliigje (vooral verl. tijd plichte)
172.   ploert zn. (NN) 'ongemanierde kerel'
categorie:
etymologie onduidelijk, alleen in België of Nederland
Nnl. ploert 'losbol, ongemanierde kerel' in een goddeloos huis, daar zy ... als een openbare Ligtekooi met allerlei Ploerten en Komedianten zich ophoudt [1782; iWNT], Ik wil dezen ploert den hals breken! [1853; iWNT], in 19e-eeuwse studententaal ook 'niet-student' in Alleen studenten, voor zoo ver ik weet, noemen spottenderwijze een burger een ploert [1853; iWNT], om de zon aan te duiden, met het epitheet van "koperen ploert" (in Nederlands-Indië) [1916; Groene Amsterdammer].
Herkomst onduidelijk. Samenhang met gewestelijk (Noord-Holland, Friesland, Noord-Duitsland) pluren 'turen, loenzen, met half dichtgeknepen ogen kijken' (WNT) is onwaarschijnlijk. Ontlening aan Frans pleutre (bn. en zn.) 'lafhartig, laaghartig persoon' [1750; TLF], gewestelijk ook 'lompe kerel', is evenmin wrsch.: dat woord wordt teruggevoerd op een Vlaams woord pleute, plote 'schelm' en bovendien blijft de -oe- in ploert dan onverklaard. Cowan (1986) overweegt ontlening aan Frans balourd (bn. en zn.) 'lomp; lomperik', vroegst geattesteerd als balourt [1482; TLF], dat semantisch zeer goed past, maar dat niet tot Nederlands p- kan leiden en bovendien niet strookt met de relatieve onbekendheid van het woord in het BN. Spaans palurdo 'lomperik' heeft wel een p- en is wrsch. aan het Frans ontleend. Cowan (1986) schrijft het klankverschil p/b, in combinatie met de duistere etymologie van het Franse woord, toe aan gemeenschappelijke herkomst uit een voor-Indo-Europese taal waarin geen onderscheid bestond tussen p en b. De relatief jonge leeftijd van deze woorden maakt ook deze etymologie zeer onzeker.
De vaste verbinding koperen ploert betekent 'zon' en is ook in het BN bekend. Deze is ontstaan in het Nederlands op Nederlands-Indië, met verwijzing naar de in veler ogen genadeloze hitte die zij daar verspreidde.
Literatuur: H.K.J. Cowan (1986), 'Pre-Indo-Europese Substraat-Varia', in: LB 75, 155-183, hier 170-172
Fries: -
173.   plunderen ww. 'stelend leeghalen'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. plunderen '(be)roven' in die rovede of plunderde [1372; MNW].
Noordzee-Germaans woord dat zich in de late middeleeuwen verder landinwaarts heeft verspreid. Wrsch. is de oorspr. betekenis 'huisraad wegnemen' en is het woord afgeleid van het zn. mnl. plunder 'boeltje, inboedel, beddengoed, kleren' [1382; MNW], waarnaast ook een kortere vorm plund bestaat, in de samenstelling plundware 'klein huisraad' zoals in Van ketel ende van potten ende van anderen plundware [1328; MNW]. Verdere herkomst onbekend.
Mnd. plundern; laat-mhd. plundern (nhd. plündern); ne. plunder (ontleend aan nhd. plündern); nfri. plonderje; nzw. plundra. Daarnaast de zn.: mnd. plunde 'klein huisraad, vodden, lappen', plunder 'roof, buit', plunderware 'klein huisraad, kleren'; laat-mhd. plunder 'beddengoed'.
Fries: plonderje
174.   plunje zn. 'kleding'
categorie:
geleed woord, etymologie onduidelijk
Vnnl. plunje 'kleding' in 1 sack met eenige plunje 'een zak met wat kleren' [1645; WNT].
Door assimilatie via *plunnje ontstaan uit ouder *plundje, verkleinwoord van mnl. *plund(e) 'klein huisraad, kleren', zie plunderen.
Fries: ploanje, plonje, plun(je), plún, pleuntsjes
175.   poon zn. 'soort vis uit de familie der Triglidae'
categorie:
etymologie onduidelijk
Vnnl. poen (mv.) in zeehanen, poen, zeebrasems [1577; Heeroma 1942]; nnl. Onze Poon ..., die elders genoemd wordt, Zee- of Knorhaan [1765; WNT].
Herkomst onbekend. In de dialecten komen ook vormen zonder -n voor, bijv. Urks pooi, Katwijks pao. De -n is oorspr. dus een meervoudsuitgang die later als onderdeel van het woord werd geïnterpreteerd, zoals in schoen en teen 1. Heeroma wil uitgaan van een betekenis 'weke, vochtige massa' en denkt aan een klankwoord pooi 'water, borrel'. Gezien het uiterlijk van zeker de rode poon (Trigla lucerna) met zijn geprononceerde harde kop is deze hypothese niet erg waarschijnlijk. Wellicht moet men een woord poo(i) aannemen dat uit ouder *pode is ontstaan. In dat geval bestaat er misschien verwantschap met de wortel *pud- die misschien ook in pad 2 en paling zit.
Er zijn geen verwante woorden in andere talen.
De rode poon wordt ook wel knorhaan genoemd vanwege het knorrende geluid dat hij maakt als hij uit het water wordt gehaald. De koning van de poon is een vis uit een heel ander geslacht: de zeebarbeel of (rode) mul (Mullus surmuletus).
Literatuur: K. Heeroma (1942), 'Etymologische aantekeningen I', in: TNTL 61, 45-77, hier 48-49
Fries: poan
176.   prat bn. 'trots'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. prat 'fier, trots' in de samenstelling pratcamere 'pronkkamer' [1479; MNW]; vnnl. prat 'fier, trots' [1546; Claes 1994a], ook in de samentelling pratstoel 'voorname zetel' [1599; Kil.], naast pratte, parte (zn.) 'verwaandheid' [1599; Kil.]; nnl. Wat gaet de Amstel, grootsch en prat Op zyn grote Wereldstat [1750; WNT].
Herkomst onduidelijk. Mogelijk verwant met praten. Kuhn (1961) wil het woord met pret afleiden uit een substraattaal en dan zou het verwant zijn met vroed 'wijs', zie vroedvrouw.
Mnd. pratte 'eigenzinnigheid'; oe. prætt 'list, streek'; on. prettr 'list, streek'. Daarbij ook: mnd. prattich 'hooghartig, grillig', nnd. pratzig 'aanmatigend, opschepperig, hooghartig'; oe. prættig 'sluw' (ne. pretty 'lief, mooi').
Het woord komt meestal voor in de uitdrukking prat gaan op 'trots zijn op'.
Fries: -
177.   praten ww. 'spreken'
categorie:
klankwoord, etymologie onduidelijk
Mnl. praten 'spreken' in Jhesus zweech stil end lieten praten 'Jezus zweeg en liet hem praten' [1440-50; MNW-R], Mit praten ende mit lieflic cozen 'door te praten en lieve woordjes te zeggen' [1470-90; MNW-R].
Herkomst onduidelijk. Mogelijk is dit een klanknabootsend woord.
Mnd. praten 'praten, babbelen'. In de overige Germaanse talen, bijv. me. praten (ne. prate 'wauwelen'), nzw. prata, is het wrsch. ontleend aan het Middelnederduits of het Nederlands.
Mogelijk verwant met de pejoratieven Pools bredzić 'leuteren, babbelen' en Russisch brédit' 'id.' (IEW 164). Misschien is er verband met on. pati 'geklets, gerucht' en nhd. dial. pfattern 'mompelen', waarbij de Nederlandse -r- secundair is (De Vries 1959).
Literatuur: J. de Vries (1959), 'Das -r- emphaticum im Germanischen', in: Mélanges de linguistique et philologie. Fernand Mossé in memoriam, Paris, 467-485, hier 470
Fries: prate
178.   pret zn. 'plezier, vrolijkheid'
categorie:
etymologie onduidelijk
Vnnl. pret 'vrolijkheid' [1600; WNT].
Vermoedelijk hetzelfde woord als mnl. perte 'streek, list'; vnnl. perte 'id.' [1562; Naembouck], pratte, parte 'verwaandheid, list, bedrog' [1599; Kil.], nog West-Vlaams pret(te) 'opschepperij, omslag, omhaal', perte 'gril, bui, luim, (malle) kuur, part' (Debrabandere 2002). Verwant met prat.
Oe. præt (Schots prat; ne. alleen de afleiding pretty); on. prettr; < pgm. *pratt- 'streek, list'. Verdere herkomst onbekend.
Fries: pretten 'feesten'
179.   pril bn. 'jong en mooi'
categorie:
etymologie onduidelijk
Vnnl. pril 'mooi' [1599; Kil.], met name in verband met jeugd: Zijn pril gelaat 'zijn jong en mooi gezicht' [1644; WNT] en vandaar ook 'nauwelijks ontloken': Een Meisje, vrolijk, jong en pril [1779; WNT].
Herkomst onduidelijk, al wordt gedacht aan verband met mnd. pral 'mooi', mogelijk verwant met pralen.
Nfri. pril 'snoeperig, netjes'.
Fries: pril
180.   pronken ww. 'zich opgetooid vertonen, pralen'
categorie:
etymologie onduidelijk
Mnl. proncken 'pralen' [1315; WNT], 'pruilen, knorrig zijn' in gene heren twee, die al bronkende henevaren 'die twee ridders, die al grommend vertrekken' [ca. 1350; MNW] (maar in een teksthandschrift uit ca. 1400 staat pronkende), Daer stont sie gepronket ende gecijrt 'daar stond ze opgetooid en versierd' [1485; MNW]; vnnl. pronken 'pruilen, knorrig zijn' [1562; Naembouck].
Misschien is er verband met mnl. pronck 'stuurs; fier': (meisjes) die overschoon sijn ende jonck, die sijn so druetich ('veeleisend') ende so pronck [1450-150; MNW], vergelijk mnl. pronck 'boos gezicht' [1450-1500; MNW]. In het Vlaams betekent pronken nog steeds 'verongelijkt kijken, mokken' (Debrabandere 2002, 2005). De oorspr. betekenis zal wel 'pralen' zijn. De betekenisontwikkeling is te vergelijken met die van Duits sich zieren, dat zowel 'zich opsmukken' als 'zich aanstellen, preuts doen' betekent.
Mnd. prunken 'pronken, trots rondlopen'; nhd. prangen 'pralen, prijken'. Herkomst onduidelijk.
Fries: pronkje

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven