1.   sandwich zn. 'twee sneetjes brood met beleg ertussen'; (BN) 'zacht puntbroodje'
categorie:
leenwoord, eponiem, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. sandwich 'broodje met vlees ertussen' [1847; Kramers], soep en sandwiches [1885; Gelderlander], sandwich "twee dunne belegde sneetjes brood op elkaar" [1930; Brandt], "puntje" (BN) [1971; De Clerck].
Ontleend aan Engels sandwich 'twee sneetjes brood met vlees' [1762; OED], genoemd naar John Montagu, de vierde graaf van Sandwich (1718-1792), die ooit 24 uur doorbracht aan de speeltafel met als enig voedsel tussendoor wat plakjes koud vlees tussen geroosterde sneetjes brood. De plaatsnaam betekent letterlijk 'zandwijk', zie zand en wijk.
Literatuur: Sanders 1993
Fries: sandwich


  naar boven