1.   weit zn. 'tarwe'
Onl. wēt 'graan, tarwe' in Thin wamba is samo weizes houph 'je buik is als een hoop graan' [ca. 1100; Will.]; mnl. alse weit 'als tarwe' [1300-25; MNW-R].
Os. hwēti (mnd. wete, weite); ohd. weizzi (nhd. Weizen); ofri. wēt (nfri. weet, weit); oe. hwǣte (ne. wheat); on. hveiti (nzw. vete); got. hvaiteis; alle 'tarwe', < pgm. *hwaitja-.
Er zijn geen verwante woorden buiten het Germaans. Wrsch. gaat het om een ablautsvorm bij de wortel van wit. Deze verbinding komt vaker voor: te vergelijken zijn hiermee vormen als Bretons gwiniz 'tarwe' bij gwenn 'wit' en Albanees bard 'wit: tarwe'.
Tegenwoordig vooral nog in de samenstelling boekweit.
Fries: weet, weit


  naar boven