1.   teleurstellen ww. 'verwachtingen niet vervullen'
categorie:
geleed woord
Mnl. ter luere setten, leiden e.d. 'misleiden, (iemands) verwachtingen niet vervullen' in V staat wel uor v te siene Dat men v niet lede ter luere 'u moet goed opletten dat men u niet zal misleiden' [1350-1400; MNW-R], Al worde hi al gheset ter loer 'al zal hij ook geheel worden misleid ...' [1470-90; MNW-R], ter loyr setten, ter lore setten 'bedriegen, misleiden' [1477; Teuth.]; vnnl. Swerelts ydel vruecht stelt mi nv ter luere [1539; iWNT], die hy ... zo wel ter luere ghestelt ende bedroghen hadde in die coop 'die hij zo erg had misleid en bedrogen bij die aankoop' [1562-92; MNW], Set Giertje jou te loor 'als G. jou teleurstelt' [1623; iWNT wars I], Te leur gestelt van deeze hoope [1642; iWNT]; nnl. teleurstellen [1823; Holtrop/Stevenson disappoint].
Gevormd uit de vaste verbinding te leur (mnl. ter leure) en het werkwoord stellen 'plaatsen, zetten'. Het zn. leur komt alleen in combinatie voor met het voorzetsel te 1 'in, op e.d.'. Het is een oude afleiding met grammatische wisseling en umlaut van de wortel van het werkwoord verliezen 'kwijtraken', dat oorspr. ook 'vergeefs doen' en 'te gronde richten' betekende. Ter leure betekende dus min of meer 'verloren, vergeefs'; in combinatie met overgankelijke werkwoorden van beweging, zoals stellen, zetten, leiden, leidde dit tot de betekenis '(iemand) de hoop of verwachting doen verliezen, (iemands handeling) vergeefs doen zijn, (iemand) bedrogen uit doen komen, misleiden', terwijl de combinatie met onovergankelijke werkwoorden, zoals gaan, staan, lopen, zijn, leidde tot de betekenis 'verloren gaan, vergeefs zijn, geen succes hebben'. Tegenwoordig bestaan alleen nog teleurstellen en teloorgaan, die zich beide gedragen als scheidbaar samengestelde werkwoorden en waarin het eerste deel dus meestal als één woord wordt geschreven.
Oe. lyre 'verlies'; < pgm. *luzi-.
Fries: teloarstelle


  naar boven