1.   fricandeau zn. 'mager kalfs- of varkensvlees van de bil of van de schouder'
categorie:
leenwoord
Nnl. fricandeau(x), fricandons 'op bepaalde wijze bereid mager kalfsvlees' in een geurige fricandeau van kalfsvleesch [1763; WNT] en fricandeaux, fricandons, is een spijze die van in schijven gesneeden kalfs- en ook ander vleesch, met een saus toebereid word, en een aangenaam eeten is [1769; WNT Aanv. fricandon], in deze betekenis verouderd. Nnl. dan: fricandeau 'mager stuk kalfsvlees' [1910; WNT].
Ontleend aan Frans fricandeau 'gelardeerd kalfsvlees of kalfsvleespastei' [1548; Rey], waarvan de herkomst niet geheel zeker is. Er wordt aangenomen dat het is gebaseerd op de beginklank van het werkwoord fricasser 'als ragout bereiden' (zie fricassee), met een betekenisovergang via 'stuk vlees dat in zijn saus wordt gekookt'. Waarschijnlijk gaat het, net als Frans fricadelle (zie frikadel), terug op Provençaals *fricadel (nu fricandel), een afleiding van Provençaals *fricar 'roosteren, smoren, braden', zie verder fricassee.
Literatuur: M. Philippa (1994), 'Franse (?) versnaperingen', in: OT 63, 120-121
Fries: frikando


  naar boven