1.   gewezen bn. 'voormalig'
categorie:
leenwoord
Vnnl. gewesen 'voormalig' in de gewesen Kerkenraad van Utrecht [1590; de Vreese 1894], den Gewesene Koning [1611; id.], een geweze Jodin, kristin geworden [1644; id.]. Daarnaast in dezelfde betekenis geweesde in den geweesden eighenaer [1631; id.], geweesde slaven [1660; id.].
Ontleend aan Duits gewesen 'voormalig', verl.deelw. van het in het Duits inmiddels verouderde werkwoord wesen 'leven, zijn', zie wezen 2. Ook in het Middelnederlands bestond ghewesen als verl.deelw. van het sterke werkwoord wesen (klasse V), maar het was toen al grotendeels vervangen door de zwakke vorm gheweest. Dit zwakke verl.deelw. is enige tijd naast gewezen als bn. 'voormalig' gebruikt, maar is in die functie weer verdwenen.
Literatuur: W. De Vreese (1894), 'Gewezen', in: TNTL 14, 287-289


  naar boven