1.   aanstalten zn. 'toebereidselen'
categorie:
leenwoord
Nnl. aanstalten [1816; WNT]; de in enkele woordenboeken voorkomende enkelvoudsvorm is wrsch. secundair geabstraheerd uit het meervoud.
Ontleend aan Duits Anstalt(en) 'toebereidselen' < mhd. anstalt bij het werkwoord anstellen 'ordenen, inrichten'. Ook in andere talen werd het woord uit het Duits overgenomen, bijv. in Zweeds anstalter [1650].
Fries: oanstalten


  naar boven