1.   geven ww. 'aanreiken, verstrekken'
categorie:

Onl. gevon sal 'zal geven, schenken', ook sal gevan en givon sal 'id.', ertha gaf 'de aarde gaf', thi uuirthit gegevan 'jou wordt gegeven' [alle 10e eeuw; W.Ps.], ich giuo 'ik geef', thie gauon mir thiu andwarde 'zij gaven mij het antwoord', wirthet gegiuon 'wordt gegeven' [alle ca. 1100; Will.].
Os. geƀan; ohd. geban (nhd. geben); oe. giefan (ne. give); on. gefa (nzw. giva); got. giban; alle 'schenken, verschaffen'; < pgm. *geban- 'geven'. De relatie met got. gabei 'rijkdom' is onduidelijk. Men suggereert wel dat de oorspr. wortel pgm. *gab- is en dat de werkwoorden zijn beïnvloed door de klinker in het tegenovergestelde *neman- 'nemen', maar het genoemde Gotische woord zou ook geheel ongerelateerd kunnen zijn. Zie ook gaaf en gift.
Men kan een wortel pie. *ghebh- reconstrueren, maar buiten het Germaans zijn er geen zekere verwanten die deze wortel bevestigen. Voor verdere discussie en voor mogelijke verwantschappen, zie hebben.


  naar boven