1.   lamprei 2 zn. 'jong konijn'
categorie:
leenwoord
Mnl. lampreel 'konijn' [1479; MNW-P]; vnnl. lampreel, lampraes 'konijn' [1599; Kil.], lamprey 'jong konijn' [1626; WNT].
Mnl. lampreel is ontleend aan Oudfrans lapriel, laperel 'konijn' [1320; FEW] (Nieuwfrans lapereau), met in het Nederlands invoeging van -m- voor -p- zoals ook in pompoen. Oudfrans lapriel is van onzekere herkomst; men vermoedt wel verband met een Iberisch woord *lappa 'platte steen' (Portugees lapa 'grot, hol'), waarbij het konijn als 'dier dat in holen leeft' zou zijn benoemd, vergelijk Portugees laparó 'jong konijntje'. Een andere mogelijkheid is dat lapriel teruggaat op Latijn leporellus, verkleinwoord van lepus (genitief leporis) 'haas', een Zuid-Europees substraatwoord; de -a- in lapriel verklaart men door volksetymologische invloed van laper 'gulzig eten'. De jongere vorm lamprei ontstond wrsch. onder volksetymologische invloed van lamprei 1 'bepaalde vissoort'.
Fries: -


  naar boven