1.   beroerd bn. 'ellendig, aangedaan'
categorie:
geleed woord
Mnl. berurt 'ontsteld' [1265-70; CG II, Lut.K]; vnnl. gheturbeert ... beroert 'ontsteld, geschokt' [1562; Kil.], beroert 'geraakt, getroffen' [1608; WNT]; nnl. beroerd 'ellendig' [1704; Sijs 2001], 'naar, ellendig' [1782; WNT kerel I].
Verl.deelw. van beroeren 'aanraken', afleiding met be- van het werkwoord roeren 'aanraken'.
Oorspr. betekende beroerd dus 'aangeraakt', vaak in de zin van 'door de hand Gods met een plots optredende, heftige aandoening opgezadeld'. Dat kon bijv. een emotie of een beroerte zijn. Een tweede betekenis was 'troebel' [1642-60; WNT], gezegd van water en bij betekenisuitbreiding ook van moeilijke tijden of penibele omstandigheden. Thans wordt het woord vooral gebruikt in de betekenis 'ellendig, ziek' en (als bijwoord) 'benedenmaats, slecht'.
Fries: beroerd


  naar boven