1.   aaien ww. 'strelen'
categorie:
etymologie onduidelijk
Vnnl. haeyen 'warmhouden, verzorgen' [1599; Kil.]; nnl. aaijen [1717b; Halma].
Herkomst onduidelijk. Meestal verklaard als een afleiding van ai, alsof aai gezegd wordt bij het strelen en liefkozen. Aangezien ai een uitroep van pijn is, past dit semantisch niet. Veeleer is het een afleiding van het liefkozende, gerekte aa, met een overgangsklank /j/ (zoals in kraaien). Dit vindt steun in West-Vlaams aatje, ake 'aaitje'.
Het woord komt alleen in het Nederlands en Fries voor.
aaibaarheidsfactor zn. 'mate van streeluitlokking'. Nnl. aaibaarheidsfactor [1969; Kousbroek]. Neologisme, bedacht door Rudy Kousbroek.
Literatuur: R. Kousbroek (1969) De aaibaarheidsfactor, Amsterdam
Fries: aaie


  naar boven