1.   kavel zn. 'grondperceel'
categorie:
geleed woord
Mnl. cauele 'lot' [1240; Bern.], cavel, cavele 'lot, loting' in laet ons doch cauel der toe maken. vp wien soet valt ... 'laten we er toch om loten; hij op wie het lot valt' [1285; CG II, Rijmb.], 'loting over verdelen van land' in dat aldit selue vorseide land was ivallen te rechten dele bi lote ende bi cauele bi ... 'dat al dit voorgenoemde land door lot en loting rechtmatig was toegevallen aan' [1295; CG I, 2213], dan ook cavel 'aandeel dat aan iemand toevalt' sullen heuren ... cavel ... hebben ... in den nieuwen dijck nae grootheyt hoirs lants 'zullen hun aandeel in het onderhoud van de nieuwe dijk hebben naar gelang de afmeting van hun land' [1456; MNW-B]; vnnl. ook 'portie van een nalatenschap' in cavelen ... van eeneghen roerlicken goedinghen [1514; WNT].
Mnd. kavele 'lotstaafje, lot, aandeel'; nhd. (dial.) kabel 'lot, aandeel'; on. kafl, kafli 'langwerpig rond stuk hout, stok' (nzw. kavle); < pgm. *kabla-; me. en vne. cavel 'loting' (ne. cavel 'toegewezen stuk land') wrsch. uit het Nederlands. Daarbij ook de werkwoorden: mnl. cavelen (zie hierna); mnd. kavelen; nhd. dial. kabeln, alle 'loten, toedelen'; daarnaast ook mnl. caven 'splijten, scheiden'.
Verdere herkomst onzeker. De oorspr. betekenis is wrsch. 'stokje' en men veronderstelt dan ook wel verwantschap met Litouws žabas 'twijg' en reconstrueert hierbij pie. *ǵebh- 'tak' (IEW 353). In het Germaans heeft het woord dan een verkleiningsachtervoegsel -l- gekregen zoals in druppel. Een andere, maar zeer speculatieve weg wordt ingeslagen door Van Lessen (1930), die in de -l- een achtervoegsel voor werktuigen ziet zoals in beitel, bij de wortel pgm. *kab- 'snijden'. Zij wijst op het homoniem mnl. cavel 'kaak' en de verwante woorden oe. ceafl en os. kafl- 'kaak', letterlijk 'de snijders'. De betekenis 'stokje' zou zijn ontwikkeld uit 'snijderswerktuig' > 'snede' > 'afgesneden of afgespleten stuk' of 'stokje waarin inkervingen zijn gemaakt (die bij het loten met meerdere stokjes van belang zijn)'. Afkabbelen (zie kabbelen) en afkalven zouden dan ook verwant kunnen zijn, en zelfs kalf in de betekenis 'houten balk', dat traditioneel beschouwd wordt als metaforisch ontstaan bij kalf, houdt Van Lessen voor mogelijk verwant.
Op een concrete betekenis 'lotstaafje' wijzen in het Middelnederlands nog combinaties met de werkwoorden vallen, zie het citaat uit 1285, en werpen in cavelen werpen 'loten', maar dit kan ook al overdrachtelijk spraakgebruik zijn, zoals nog het geval is in de prijs is gevallen op ... De gewone betekenis van mnl. cavel(e) was 'loting', deze verouderde in de 16e eeuw. Door de gewoonte om nieuw land (ontginningen, inpolderingen, dijken etc.) inclusief de eventueel bijbehorende onderhoudsplicht door kaveling 'loting' te verdelen, kon de betekenis van kavel in Holland, Zeeland en Vlaanderen verschuiven naar 'het door loting aan iemand toegevallen stuk land etc.' en algemener 'het door loting, veiling of op welke wijze ook aan iemand toegevallen stuk land etc.'. Parallel hieraan verschoof ook de betekenis van het bijbehorende werkwoord kavelen van 'loten' via 'door loting verdelen' naar 'verdelen van land'.
kavelen ww. 'verdelen van land'. Mnl. cavelen 'loten' in si cauelden der omme wies hi ware 'zij lootten erom voor wie hij (het onderkleed) was' [1285; CG II, Rijmb.], 'door loting verdelen' in te cauelne die twalf bunre moers 'die twaalf bunder veengrond (door loting) te verdelen' [1282; CG I, 618]. Afleiding van het zn.
Literatuur: J. van Lessen (1930), 'Over de etymologie van afkalven', in: TNTL 49, 263-272
Fries: kavel ◆ kavelje


  naar boven