1.   hysterisch bn. 'overdreven opgewonden'
categorie:
leenwoord
Nnl. aanvankelijk alleen van toepassing op vrouwen, in vallende ziekten of hysterieke opstijgingen [1810; WNT opstijging], hysterische toevallen [1824; Weiland], in overdrachtelijk gebruik in het gillende eener hysterische dwarsfluit [1840; WNT]; in de 20e eeuw in algemenere toepassing: hysterische psychopathen [1934; WNT rente].
Internationaal woord, ook bijv. Frans hystérique [-icque 1568; Rey], Engels hysteric(al) [17e eeuw; OED], Duits hysterisch [18e eeuw; Pfeifer], oorspr. binnen de geneeskunde ontleend aan Laatlatijn hystericus 'lijdend aan kramp in de baarmoeder', ontleend aan Grieks husterikós 'betreffende de baarmoeder', afleiding van hustérā 'baarmoeder', van onduidelijke herkomst.
Van Grieks hustérā is de etymologie niet zeker; men neemt wel een oorspr. betekenis 'vooruitstekend' aan en dan verband met pie. *ud 'omhoog' (zie uit). Ook verband met Sanskrit úttara 'bovenste' behoort tot de mogelijkheden; voor beide geldt dat het betekenisverband vergezocht is. Verband met Latijn uterus 'buik' is ook onduidelijk.
Hysterisch werd vroeger alleen gebruikt voor vrouwen met psychische klachten, omdat men dacht dat deze veroorzaakt werden door de baarmoeder; die zou bijv. giftige gassen door het lichaam verspreiden die tot allerlei "hysterische" verschijnselen leidden, bijv. de zogenaamde opstijgingen, gekenmerkt door opgewondenheid of juist bewusteloosheid.


  naar boven