51.   ingetogen bn. 'gematigd, bescheiden, niet opzichtig'
categorie:
geleed woord, leenbetekenis
Vnnl. in te meerder het betaemt ... 's Gelucx besitter sich te houden ingetogen 'des te meer betaamt het degene die geluk heeft zich bescheiden te gedragen' [1625; WNT].
Verl.deelw. van het verdwenen en door intrekken vervangen werkwoord intiën 'intrekken, terugtrekken', zoals in het woord eens uyt de mont ghevloghen, en can niet werden inghetoghen 'het woord dat eens de mond verlaten heeft, kan niet worden teruggenomen' [1636; WNT woord I]. Dit werkwoord is gevormd uit in en Middelnederlands tien 'trekken', zie verder tijgen en opgetogen. De betekenis is overgenomen van Hoogduits eingezogen 'ingetogen, bescheiden', oorspr. het verl.deelw. van einziehen, dat formeel verwant is met Nederlands intiën, maar een breed betekenisveld had en heeft, vergelijkbaar met dat van Nederlands intrekken en terugtrekken.
52.   ingreep
categorie:
geleed woord, leenbetekenis
Zie: ingrijpen
53.   ingrijpen ww. 'sterke invloed hebben; handelen om erger te voorkomen'
categorie:
geleed woord, leenbetekenis
Nnl. eerst alleen in een ruimtelijke betekenis, zoals in de kammen van het molenrad zijn te kort om goed integrijpen [1803; Weiland], dan ingrijpen 'sterke invloed hebben' [1805; WL], een boek dat in de Hollandsche geschiedenis ingrijpt [1845; WNT], ingrijpen 'handelen om erger te voorkomen, tussenbeide komen' in een ingrijpen van een buiten de wereld bestaand en redelijk Wezen [1846; WNT], ingrijpen 'tussenbeide komen door chirurgisch handelen' [1910; WNT].
Gevormd uit in en grijpen, als leenvertaling van Hoogduits eingreifen 'ingrijpen' [17e eeuw; Grimm], dat op dezelfde manier gevormd is.
ingreep zn. 'het ingrijpen'. Vnnl. ingreep 'inbreuk (op rechten, wetten)' [1679; WNT]; nnl. 'het ingrijpen; gewelddadige aanmatiging van iets' [1829; Martin], ingreep 'chirurgische handeling, operatie' [1939; WNT Aanv. emasculatie]. Gevormd uit in en greep, als leenvertaling van Hoogduits Eingriff. Het woord is ouder dan het werkwoord en slaat tot en met de 19e eeuw vooral op een onrechtmatige en/of gewelddadige handeling; de meest frequente betekenis is tegenwoordig 'chirurgische handeling'.
54.   inklinken ww. 'krimpen (van een massa)'
categorie:
geleed woord, leenbetekenis
Nnl. eerst het zn. inklinking 'het inkrimpen van grond' [1825; WNT inklinken I], dan inklinken 'inkrimpen van grond' in de van boven uitdrogende venen zakten dus, zij klonken in, zooals men dat noemt [1884; WNT].
Gevormd uit in en het werkwoord klinken 2 'door kloppen vastslaan'; het resulterende werkwoord is onovergankelijk, zoals bijv. ook inkrimpen, inslinken, interen. De betekenisovereenkomst met klinken 'vastslaan' lijkt niet groot, maar gezien de late attestatie van inklinken lijkt het nog onwaarschijnlijker dat er rechtstreeks verband is (Toll.) met de onovergankelijke betekenis die clinken in het Middelnederlands nog had, namelijk 'vastzitten, blijven steken' [1350-1400; MNW], maar die reeds in het Vroegnieuwnederlands verouderd was. Hetzelfde geldt voor de Middelnederlandse variant clingen 'blijven vastzitten; verschrompelen', die ook al vroeg verouderd was. Wel is dezelfde betekenis als van inklinken al vroeg aanwezig bij Engels cling 'vastzitten' [800; OED], 'inklinken' [1300; OED]; er zou dus sprake kunnen zijn van ontlening aan het Engels.
55.   inlichtingen zn. mv. 'opheldering, nadere mededelingen'
categorie:
geleed woord, leenbetekenis
Nnl. eerst het werkwoord inlichten 'op de hoogte stellen, opheldering verschaffen' [1807; WNT], dan inlichting 'opheldering, toelichting' [1809; Wdb. ND], dat eenig Uitlegger ... de vereischte inlichting kan geven [1811; WNT], later meestal in het meervoud inlichtingen 'id.' [1844; WNT].
Etymologie onzeker. In de middeleeuwse mystieke literatuur bestond het woord al in de betekenis 'bestraling door Gods geest, inwerking van God op het menselijk gemoed', bijv. in die inlichtinghe der ewangelien der glorien Cristi 'de goddelijke verklaring van de evangeliën over Christus' heerlijkheid' [1399; MNW-P], evenals Middelhoogduits īnliuhten een leenvertaling van Latijn illūminātiō, uit in- 3 en lūmen 'licht'. Na de 16e eeuw is dit woord echter nauwelijks meer geattesteerd, zodat een continue betekenisontwikkeling tot het huidige wereldlijke begrip inlichting(en) niet waarschijnlijk lijkt. Nieuwvorming bij een werkwoord lichten lijkt uitgesloten, omdat lichten 'geestelijk licht spreiden, ophelderen' zeldzaam is en de betekenis van in- hier ondefinieerbaar is. Het meest wrsch. is leenvertaling. Duits einleuchten 'duidelijk worden, overtuigend zijn' is onovergankelijk en heeft geen bijbehorend zn. *Einleuchtung; wrsch. is inlichten dus een leenvertaling van het Engels werkwoord enlighten '(o.a.) toelichten, informeren, verduidelijken'. Het zn. inlichting zal dan zelfstandig in het Nederlands afgeleid zijn, bijv. naar analogie van een ouder woordpaar als voorlichten en voorlichting; het Engelse zn. is enlightenment.
In de oudste vindplaatsen uit de 19e eeuw komt nog alleen het enkelvoud inlichting voor, maar al vanaf het midden van die eeuw is het meervoud inlichtingen gebruikelijker, wellicht onder invloed van Frans informations met dezelfde betekenis, al wordt ook het enkelvoud information veel gebruikt.
56.   installeren ww. 'gereedmaken voor functionering; inhuldigen'
categorie:
leenwoord, leenbetekenis
Mnl. installeren '(iemand) officieel een plaats geven', slechts eenmaal aangetroffen, in dat got ... die silen bouen croent ende installeert met hem tesine 'dat God de zielen daarboven (= in de hemel) kroont en een plaats geeft om bij hem te zijn' [1265-70; CG II, Lut.K]; vnnl. installeren '(iemand) plechtig bevestigen in een ambt' [1691; WNT]; nnl. 'op een plaats zetten', meestal wederkerend zich installeren 'zich vestigen' [1867; WNT], installeren 'gereedmaken voor functionering (bijv. machines)' [1908; WNT], 'id. van computerprogramma's' [1985; Sijs 2001].
In de Middelnederlandse vindplaats, die ouder is dan de oudste Franse, wrsch. rechtstreeks ontleend aan het Latijn. In de latere betekenissen ontleend aan Frans installer wederkerend 'zich vestigen' [1690; Rey], eerder al 'op een bepaalde plaats zetten (van zaken)' [1596; Rey] en 'in een ambt bevestigen (van personen)' [1349; Rey], ontleend aan middeleeuws Latijn installare '(iemand) met een geestelijke functie bekleden' [1236; Niermeyer], gevormd uit in- 3 'in-' en stallum 'standplaats; zetel in een kerk', een Germaans leenwoord en hetzelfde woord als stal. De betekenis 'gereedmaken voor functionering' is, gezien de periode van ontlening en de meestal technische context, mogelijk via het Duits overgenomen: Duits Installation (zn.) 'installatie van technische apparaten' [1870; Pfeifer], installieren 'technisch gereedmaken' [20e eeuw; Pfeifer]; die betekenis is overigens ook ontleend aan Frans installer 'gereedmaken voor functionering' [1857; Rey]. De betekenis in computercontext komt uit het Engels.
57.   introduceren ww. '(iemand) inleiden binnen een gezelschap; invoeren'
categorie:
leenwoord, leenbetekenis
Vnnl. introduceren '(iemand) binnenleiden' [1553; van den Werve], '(zaken) in werking stellen, in de praktijk brengen, invoeren' in het introduceren van een ... belastinge op ... [1663; WNT reciproque]; nnl. introduceren '(iemand) in een gezelschap binnenleiden', in ... om my hier te introduceeren [1785; WNT], 'invoeren, voor het eerst in de praktijk brengen' in basketball ... werd in 1891 ... in het Amerikaanse sportleven geïntroduceerd [1948; WNT Aanv. basketball].
Ontleend aan Latijn intrōdūcere 'binnenleiden', gevormd uit het werkwoord dūcere 'leiden', zie conducteur, met het voorvoegsel intrō- 'naar binnen', dat hoort bij het bijwoord intrō 'id.', afgeleid ( <*interos) van het voorzetsel inter 'te midden van, tussen', zie inter-.
De toepassing op zaken wordt door het WNT in 1911 verouderd genoemd, en inderdaad zijn attestaties van introduceren in deze betekenis tot en met de eerste helft van de 20e eeuw zeldzaam. Wrsch. is hier dus sprake van betekenisontlening aan Engels introduce, dat ook 'invoeren, in de praktijk brengen' betekent, ouder introducen 'id.' [voor 1425; BDE].
introducé zn. 'geïntroduceerde persoon'. Nnl. in alleen leden en introducé's [1895; Groene Amsterdammer]. Pseudo-Franse afleiding van introduceren met een uitgang zoals in Franse woorden als employé 'werknemer', député 'volksvertegenwoordiger'. In het Frans bestaat het woord niet.
58.   inzet
categorie:
verkorting, leenbetekenis
Zie: inzetten
59.   inzetten ww. 'inleggen bij het spel, het eerste bod doen; (een muziekstuk) beginnen; aanwenden, in actie laten komen'
categorie:
geleed woord, leenbetekenis
Vnnl. inzetten 'ergens in of tussen zetten, vastzetten', in den Leem daer sy mede ingeset zijn [1664; WNT], uitgenomen ... en vervolgens weder ingeset [1697; WNT], ook 'inleggen bij het spel' in vijf en veertig Schellingen dieze ook ... in zette [1684; WNT]; nnl. inzetten 'het eerste bod doen' [1776; WNT], 'een muziekstuk beginnen' in te hoog inzetten [1912; WNT], inzetten 'aanwenden' in die daarop al haar krachten inzet [1920; Groene Amsterdammer], ook wederkerend zich inzetten 'zijn best doen, zich inspannen'.
Gevormd uit in en zetten 'plaatsen'. De betekenis 'aanwenden, in actie laten komen' is tegelijk ontstaan met de corresponderende betekenisontlening uit het Duits van het zn. inzet, zie hieronder.
De nieuwe betekenissen van inzet en inzetten werden in en nog lang na de Tweede Wereldoorlog als "verwerpelijke germanismen" beschouwd (OT 11 (1942), 11; 14 (1945), 30; nog in Van Dale 1984), maar zijn nu volledig aanvaard.
inzet zn. 'inleg bij het spel, eerste bod, begin; toewijding, aanwending'. Nnl. inzet 'eerstebod' [1836; WNT], 'inleg bij het spel' [1836; WNT winnaar], 'begin' in van den inzet af [1888; WNT], inzet 'aanwending' in inzet van de heele persoonlijkheid [1925; Groene Amsterdammer], 'toewijding' in inzet voor het bedrijfsdoel [1969; OT 38, 67]. Afleiding van inzetten; in de betekenis 'aanwending, toewijding' een leenvertaling van Duits Einsatz 'het inzetten, inspanning', gevormd uit ein- 'in' en een afleiding van het ww. setzen 'zetten', zie zetten.
60.   jakobsladder zn. 'type touwladder; ronddraaiende bakkenlift; sierplant (geslacht Polemonium)'
categorie:
leenbetekenis
Vnnl. in bijbelse context een Jacobs ladder, om opwaerts ten Hemel te klimmen [1618; WNT verderf]; nnl. jacobsladder 'type touwladder op schip' [1838; Pilaar], 'ronddraaiende bakkenlift voor het ophalen van graan, bagger etc.' [1866; Grothe], 'sierplant' [1883; Kramers/Bonte].
Gevormd uit ladder en de bijbelse naam Jakob, verwijzend naar de ladder naar de hemel die Jakob volgens Genesis 28:12 in zijn droom zag: een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan den hemel raakte; en ziet, de engelen Gods klommen daarbij op en neder (Statenvertaling). De touwladder en bakkenlift zijn genoemd naar hun vorm, de sierplant naar de vorm van de bloem. Sommige betekenissen verschijnen eerder al in andere talen, bijv. Engels Jacob's ladder 'zekere sierplant' [1733; OED] en 'bakkenlift' [1845; OED], Duits Jacobsleiter [eind 18e eeuw; Grimm]. Ongetwijfeld heeft er betekenisontlening plaatsgevonden tussen de verschillende talen, maar de details daarvan zijn niet te achterhalen, omdat niet bekend is hoe en waar de diverse betekenissen zijn ontstaan.
Literatuur: J.C.Pilaar (1838), Handleiding tot de kennis van het schip en deszelfs tuig, Medemblik; D. Grothe (1866), Mechanische technologie ten dienste van het middelbaar onderwijs, Gorinchem

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven