1.   dis zn. 'gedekte tafel'
categorie:
leenwoord
Onl. disc 'tafel' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. disch 'armenzorg, armbestuur' [1274; CG I, 273], dische 'werktafel, mn. tafel van de lakenscheerder' [1284; CG I, 828], ter dissche 'op tafel, als maaltijd' [1285; CG II, Nat.Bl.D], disch 'tafel, eettafel; maaltijd' [1287; CG II, Nat.Bl.D], dysch, desch '(eet)tafel, maaltijd', te desche 'op tafel' [ca. 1350; MNW]; vnnl. disch 'armenzorg' [1615; Stall.].
Het Germaanse woord is een zeer vroege ontlening uit de Romeinse tijd aan Latijn discus '(werp)schijf, schotel' < Grieks dískos, zie discus.
Os. disk 'tafel' (mnd. disch); ohd. tisc 'tafel, schotel' (mhd. tisch, nhd. Tisch 'tafel'); oe. disc 'schotel', (ne. dish), on. diskr 'schotel' (nzw. disk 'toonbank, balie, bar, afwas') < laatgm. *diskaz- 'tafel'.
De betekenis ontwikkelde zich van 'schijf, werpschijf', via 'schotel, rond plankje', en 'ronde plank met onderstel, d.i. een éénpersoonstafel', naar 'tafel'. Uit de betekenis 'werktafel' ontwikkelde zich in Vlaamse dialecten de betekenis 'toonbank'. De znl. betekenis 'armbestuur' (tot in de 19e eeuw) is te verklaren uit de tafel waaraan de armen konden komen aanzitten, ook wel 'tafel van de Heilige Geest' genoemd.
Literatuur: M. Philippa (1999) 'Tafel en Stoel', OT 68, 132


  naar boven