Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "waarschijnlijk substraatwoord"

131 tot 140 van 282

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



hacker
hadj
hadji
haf
hagedis
hagel
hagelslag
hagendoorn
hagenpreek
hagiografie

hak 1

hak 2
hak 3
haken
hakenkruis
hakkelen
hakken
hakketakken
haksel
hal
halal


131.   hak 1 zn. 'deel van een schoen, hiel'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. hacke 'hiel' [1444-50, kopie eind 16e eeuw; MNHWS], eyn hack an den voit 'een hiel aan de voet' [1477; Teuth.]; nnl. de hakken van uw schoenen [1784-85; WNT].
Een vanuit het oosten in de standaardtaal verspreid woord. Kiliaan (1599) noemt hak 'hiel' Fries, Saksisch en Brabants. Standaardtalig is het pas vanaf de 18e eeuw, maar dan alleen als aanduiding voor een deel van een schoen, namelijk dat deel dat zich onder de hiel bevindt. Als aanduiding van het lichaamsdeel hiel is het ook tegenwoordig nog vooral in Noord- en Oost-Nederland verbreid.
Mnd. hakke 'hiel'; mhd. hacka 'hiel' (nhd. Hacke 'hiel, hak', maar in het zuiden onbekend, dus wrsch. verspreid vanuit het Nederduits; het gewone Duitse woord is Ferse, zie verzen); nfri. hakke; < pgm. *hak(k)-.
Verdere etymologie onduidelijk, maar misschien een variant met geminatie van de groep substraatwoorden die onder haak worden besproken.
132.   hak 3
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Zie: hakken
133.   hakken ww. 'houwen, met een bijl, mes enz. in stukken slaan'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. hacken, haken 'graven, spitten, delven' [1350; MNW].
Mnd. hacken; ohd. hacchōn (mhd., nhd. hacken); ofri. hakia (nfri. hakje); oe. -haccian in tōhaccian 'in stukken hakken' (ne. hack 'hakken', zie hacker); < pgm. *hak(k)ōn-. Hierbij de zn. mnl. hack 'hakwerktuig' (zie hieronder); os. hakka 'houweel'; ohd. hacka 'id.' (nhd. Hacke).
Buiten het Germaans bestaan geen duidelijke verwanten. Mogelijk betreft het dus een woord uit de Noord-Europese groep substraatwoorden die onder haak worden beschreven. Anderzijds kan het ook een variant < *keh2u- zijn van houwen < pie. *kh2eu- (Kortlandt 1988).
hak 3 zn. 'hakwerktuig'. Mnl. met sekele, met haecke of met houwen 'met een sikkel, met een hak of met een houweel' [ca. 1300; MNW sekele], eyn schup, spade, hacke of ander reitscap, dair men myt grevet [1477; Teuth.], vnnl. hacke 'bijl' [1599; Kil.]; nnl. hak. Eerder alleen als persoonsnaam, bijv. van Clais Hacke [1280; Debrabandere 2003], die wrsch. houthakker was. Vermoedelijk ontstaan vanuit het Duits of oostelijk Middelnederlands. ◆ haksel zn. 'wat fijngehakt is; fijn gehakte stro of hooi'. Vnnl. hacksel 'fijngehakte stro' [1573; Thes.]. Afleiding met het achtervoegsel -sel.
Literatuur: F. Kortlandt (1988), 'Vestjysk stød, Icelandic preaspiration, and Proto-Indo-European glottalic stops', in: Languages and Cultures; Studies in honor of Edgar C. Polomé, 353-357
134.   hals zn. 'nek'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. hals 'id.' [ca. 1100; Will.]; mnl. hals [1240; Bern.].
Os. hals (mnd. hals); ohd. hals (nhd. Hals); ofri. hals (nfri. hals); oe. heals (nu alleen nog Schots en ne. dial. hause; naast ne. neck, zie nek); on. hals (nzw. hals; ne. hawse 'kluis (scheepsterm)'); got. hals; < pgm. *halsa-.
Verdere etymologie onduidelijk. Verwanten zijn er alleen in het Latijn, Balto-Slavisch en Keltisch: Latijn collum 'nek' (zie koltrui 'halsboord'); Litouws kaklas 'nek'; Middeliers coll 'hoofd'. Mogelijk ontwikkeld uit pie. *kwol-so- bij de wortel pie. *kwel- 'draaien' (IEW 639; zie wiel), waarbij de hals dus benoemd wordt als de plaats waar het hoofd draait. Voor de Germaanse woorden is de niet-klankwettige verdwijning van de labiaal (*kwol- > *kol-) dan onverklaard. Een andere mogelijkheid is pie. *kol-sos bij de wortel pie. *kelh3- 'uitsteken boven' (IEW 544, zie hil), maar dat lijkt semantisch minder waarschijnlijk. Herkomst uit een voor-Indo-Europese substraattaal moet daarom, mede gezien de geografische verspreiding van het woord en het betekenisveld (lichaamsdeel), niet worden uitgesloten.
Een overdrachtelijke Middelnederlandse betekenis 'leven' en dus 'lichaam, persoon' bestaat nog als relict in de uitdrukking een onnozele hals, en zie hieronder.
halszaak zn. 'gewichtige zaak'. Vnnl. hals-saecke 'misdaad die met de dood strafbaar is' [1599; Kil.]; nnl. het is geene halszaak 'het is geen onvergeeflijke fout' [1701; WNT]. Samenstelling met zaak waarbij hals in de overdrachtelijke betekenis 'leven' is gebruikt., zoals ook in het verouderde halsrecht 'recht over leven en dood van onderhorigen en onderdanen'.
Fries: hals
135.   halster zn. 'leidsel'
categorie:
geleed woord, waarschijnlijk substraatwoord
Onl. heliftra 'leidsel' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. haeltre 'id.' [1290-1310; MNW-R], halchtere [1360; MNW-P], haellechter [1410; MNW], helfter [1440; MNW], halster [1450; MNW]; vnnl. halfter (met verwijzingen vanaf helchter, halter) [1599; Kil.]; nnl. halfter, halfster [1717; Marin NF]. De huidige vorm verschijnt pas laat in de woordenboeken: halfster, halster [1809; Benau NF].
De etymologie is niet helemaal zeker, maar wrsch. is het woord gevormd met een instrumenteel achtervoegsel -tr- bij een Proto-Germaanse wortel *halb- 'handvat of steel (van een werktuig of wapen)', waaruit mnl. helve, bijv. in dar ontvloch eenen tiser van der helue 'daar vloog bij iemand de ijzeren bijl van de steel af' [1285; CG II, Rijmb.]). De halster is dan het 'instrument om iets, namelijk het rijdier, mee vast te houden'; op dezelfde manier is ook gevormd Latijnse capistrum 'halster' bij capere 'grijpen'.
De ontwikkeling van heliftra tot nnl. halster is specifiek Nederlands en wrsch. volksetymologisch onder invloed van hals: een halster zit om de snoet van het rijdier, maar is meestal met een band achter de oren om de kop bevestigd. In sommige Middelnederlandse vormen is de ontwikkeling ft > cht, zoals in achter, te zien, en ook wisseling van vormen met -cht/-st doet zich wel eens meer voor, zoals in de familienaam Van der Guchten - Van der Guste (Debrabandere 2003) en in West-Vlaams 'k moste < 'k mochte, zodat ook zonder invloed van hals de vorm halster wellicht al voorkwam.
Os. haliftra (mnd. halchter, halter); ohd. halftra (nhd. Halfter); nfri. helter; oe. hælftre (ne. halter); < pgm. *haliftra- (alleen West-Germaans); wrsch. met achtervoegsel -tr- bij pgm. *halb- 'handvat of steel (van een werktuig of wapen)', waaruit ook mnd. helve, helf(t); ohd. halb; oe. hielfe (ne. helve).
Pgm. *halb- heeft geen overtuigende Indo-Europese etymologie. Misschien verwant: Litouws kilpa 'strik, stijgbeugel', Litouws kalpa 'dwarshout aan de slee'; bij de wortel pie. *(s)kelp- (IEW 928). Substraatherkomst mag zeker niet uitgesloten worden.
Fries: helter
136.   ham 1 zn. 'vlees van de varkensbil of -dij'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. hame 'knieholte' [1265-70; CG II, Lut.K], hame 'knie, schoot' in nam tkint tusschen sijn beene ende decket tusschen sine hame 'nam het kind tussen zijn benen en verborg het tussen zijn knieën' [1340-60; MNW-R], hammen (mv.) 'achterschenkel van varkens' [1343-45; MNW], 'dierenbillen' [14e eeuw; MNW].
Mnd. hamme, hame; ohd. hamma 'achterschenkel, knieschijf' (nhd. Hamme); oe. homm 'kniebocht, schenkel' (ne. ham); on. höm 'schenkel'; < pgm. *ham(m)- 'kromming, gewricht'.
Verdere etymologie onbekend. Mogelijkheden zijn a) assimilatie van een oudere stam *hanma- en dan verwantschap met: Grieks knḗmē 'scheenbeen'; Oudiers cnāim 'been, knokkel' (IEW 613). Of misschien b) verwantschap met Oudiers camb 'krom', bij de wortel pie. *(s)kemb- 'krommen, buigen' (IEW 918).
Fries: ham, hamme
137.   hanze zn. 'koopmansgilde'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. (in een middeleeuws-Latijnse oorkonde) hansa 'handelsgenootschap van Utrechtse kooplieden' [1233; Slicher van Bath], loensce hanse 'Londense Hanze' [1277; CG I, 355], anze 'koopmansgilde' [1380; MNW].
Mnd. hanse 'hanze'; ohd. hansa als vertaling van Latijn cohors 'schare krijgslieden' (mhd. hanse 'koopmansgilde, handelsbelasting'; nhd. Hanse 'hanze'); oe. in maegða hōse (datief) 'groep maagden' (ne. hanse 'hanze' < mnd.); got. hansa 'troep, schare'; < pgm. *hansō.
Buiten het Germaans komt het woord alleen voor als leenwoord: middeleeuws Latijn hansa 'entreegeld van een gilde' [1127; Niermeyer], 'handelsbelasting' [1181; Niermeyer], 'koopmansgilde' [1199; Niermeyer], 'lidmaatschap van een gilde' [1247; Niermeyer]; Frans hanse 'koopmansgilde' [1240; Rey]. In overige talen uitsluitend als nog recenter leenwoord met betekenis 'Duitse Hanze'. Opvallend is nog de ontlening van een pre-Germaanse vorm zonder Germaanse klankverschuiving in enkele Fins-Oegrische talen, bijv. Fins kansa 'volk' en Ests kaas(a) 'echtgenoot, echtgenote, collega'. De oudheid van dit woord, de beperkte geografische spreiding en het betekenisveld (sociaal-maatschappelijke ordening) wijzen op herkomst uit een Noord-Europese substraattaal.
De oudst bekende Germaanse betekenis is 'menigte' in het algemeen, zie de Gotische betekenis 'troep, schare' en de betekenis 'volk' van de Finse ontlening. De nauwere betekenis 'groep kooplieden met gezamenlijke belangen in het buitenland' is vanuit Zuid-Duitsland [799; Schmeller] gaan overheersen. Vooral in Vlaamse en Noord-Duitse steden verbonden in de 12e en 13e eeuw kooplieden zich tot verenigingen om zo een sterkere handelspositie te verkrijgen. De term werd ook gebruikt voor het entreegeld voor zo'n gilde en voor het lidmaatschap zelf. Hanzes van verschillende steden sloten zich soms aaneen tot regionale handelsblokken, zoals de Vlaamse Hanze op Londen, de Hanze der XVII Steden (in de Zuidelijke Nederlanden en Noord-Frankrijk), en in Noord-Duitsland de Duitse Hanze, waartoe ook o.a. Gelderse en Baltische steden behoorden. Het woord kwam zo gemakkelijk in vele talen terecht. De Duitse Hanze bloeide het langst, maar zakte in de 15e eeuw in. Na de officiële opheffing in 1669 werden zowel de bond als het woord vergeten. Hanze is nu alleen nog een historische term, zoals in hanzestad, maar vanwege de positieve connotatie van het woord wordt het ook nog gebruikt voor eigennamen van bedrijven, instellingen e.d., zowel in Nederland als in Duitsland (bijv. Lufthansa).
138.   hard bn. 'niet zacht'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Onl. hart in tho ougedōs folki thīnin harda thing 'Gij hebt Uw volk harde zaken doen zien' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. hart 'niet zacht, stevig, bitter' [1240; Bern.], 'meedogenloos, wreed' in alte fel ende alte hart [1265-70; CG II, Lut.K].
Os. hard (mnd. hart, harde); ohd. hart (nhd. hart); ofri. herd (nfri. hurd); oe. heard (ne. hard); on. harðr (nzw. hård); got. hardus; < pgm *hardu-.
Verdere etymologie onbekend. Traditioneel wordt verwantschap verondersteld met: Grieks krátos 'kracht, macht', zoals in woorden op -cratie, bijv. democratie, kratús 'sterk'; Sanskrit krátuḥ 'geestkracht, wil'; < pie. *kor-tos. Deze etymologie is echter problematisch, omdat men ook in het Germaans de klinker na de r zou verwachten.
Van oudsher werden met dit Germaanse woord veel persoonsnamen gevormd, zoals Bernhard, Richard etc., waarin betekenis 'sterk, moedig' was. Later leidde dit element via Frans -ard tot het achtervoegsel -aard voor ongunstige persoonsaanduidingen.
In het Middelnederlands bestond een van hard afgeleid en zeer frequent bijwoord van graad harde 'zeer, in hoge mate', dat in het Nieuwnederlands volledig verdrongen is door de woorden zeer 2, heel en erg. Als relict is deze betekenis nog te vinden in de vaste verbinding hard nodig (zijn) en in de specifieke betekenis 'snel', in hard rijden, lopen etc.
139.   harp zn. 'snaarinstrument'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. harpe 'lier, citer' [1240; Bern.].
Os. harpa (mnd. harpe); ohd. harpha (nhd. Harfe); oe. hearpe (ne. harp); on. harpa; < pgm. *harpōn-. Vanuit het Germaans ontleend als Laatlatijn harpa 'harp', beschreven door de 6e-eeuwse Romeinse dichter Venantius Fortunatus, en door de Romaanse talen: Frans harpe, Spaans/Italiaans arpa.
Op grond van de vormgelijkenis is in diverse Germaanse talen (nnl., ne., nhd., on.) dialectisch de betekenis 'grote (koren)zeef' ontstaan. Ook os. harpa 'martelwerktuig' berust wrsch. op zo'n vormovereenkomst. Onwrsch. is verband met het homonieme tweede lid van on. munnharpa 'oud wijf, kol'.
Behalve bovengenoemde Romaanse ontleningen zijn er geen duidelijke verwante woorden buiten het Germaans, en de verdere etymologie is dan ook onzeker. Er bestaat mogelijk verwantschap met Latijn corbis 'vlechtwerk' (zie korf); Russisch koróbit' 'buigen, krommen'; bij een wortel pie. *(s)kerb(h)-, (s)kreb(h)- 'draaien, buigen' (IEW 948), zodat het instrument oorspr. genoemd kan zijn naar zijn gebogen vorm of naar de gekromde vingers bij het tokkelen. Men noemt ook wel Latijn carpere 'plukken' en Litouws kirpti 'afknippen' (Hellquist), maar dat zou betekenen dat de k wel en de p niet de Germaanse klankverschuiving zou hebben ondergaan. Wrsch. is het woord ontleend aan een voor-Indo-Europese taal (Vennemann 2003).
Literatuur: Vennemann 2003, par. 7.7.15
Fries: harp, harpe
140.   have zn. 'bezit'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. have 'bezit, eigendom (met name van roerend goed)' in mine haue 'mijn bezit(tingen)' [1201-25; CG II, Floyr.], van haven arm, van dooghden rijc 'arm aan bezit, rijk aan deugden' [ca. 1330; MNW]. Daarnaast in het onl. een andere afleiding: heuode 'bezit' [10e eeuw; W.Ps.].
Afleiding van de Proto-Germaanse wortel *hab- 'bezitten', zie hebben.
Mnd. have; ohd. haba 'have, eigendom' (nhd. Habe 'eigendom'); ofri. have, heve; < pgm. *habō- 'bezit'.
haveloos bn. 'armoedig, onverzorgd, verwaarloosd'. Mnl. en es niement soo haveloos, leeft hi in goeden hope altoos, hem ghescieter af al goet 'er is niemand die zo arm is, dat hij niet in de goede hoop leeft, dat het hem goed zal gaan' [1410; MNW]; vnnl. haueloos 'arm' [1573; Thes.], haveloos "morsig, ongehavend" [1677; WNT]. Afleiding met -loos, dus oorspr. 'zonder have, zonder bezit, arm'. Het heeft in de betekenis 'onverzorgd, verwaarloosd' het woord ongehavend geheel verdrongen, dat oorspr. 'onverzorgd, ongeordend' betekende, bij havenen, oorspr. 'behandelen, verzorgen'.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven