1.   formeren ww. 'vormen, tot stand brengen'
categorie:
leenwoord
Mnl. formeren 'vormen, tot stand brengen': Moyses arke ... was in die wostine gheformert met groter pine 'de ark van Mozes was in de woestijn met veel moeite in elkaar gezet' [1285; CG II, Rijmb.]); vnnl. maken ende formeren sulcken eysch bi ghescrifte 'die eis schriftelijk vorm geven' [1542; WNT Aanv. difficiel], formeren 'vormen, tot stand brengen' [1585; Stall.].
Al dan niet via Frans former 'id.' [ca. 1135; Rey] ontleend aan Latijn fōrmāre 'id.', een afleiding van fōrma 'vorm', waaruit ook de oude ontlening vorm.
Latijn fōrma komt in betekenis overeen met Grieks morphḗ 'vorm' (zie morfologie) en is daar mogelijk met metathese uit ontstaan. Wellicht is er echter sprake van ontlening, misschien via het Etruskisch.
Enkele van de vele leenwoorden die zijn gevormd met dezelfde Latijnse stam zijn: formaat, formeel, formule; met voorvoegsels: conform, deformeren, gereformeerd, informeren, platform, transformeren, uniform.
Fries: formearje


  naar boven