1.   pomerans zn. 'bittere oranjeappel of zure sinaasappel (Citrus aurantium) uit de wijnruitfamilie (Rutaceae); dopje op biljartkeu of schermdegen'
categorie:
leenwoord
Vnnl. pomerantsche 'bitterappel' [1599; Kil.]; nnl. pomerans, pommerance 'stootdopje op biljartkeu' in de Queue, die met eene pommerance voorzien is [1858; WNT], 'oranjebitter' in zes pomerans, twee klare met suiker! [1889; Groene Amsterdammer], 'bittere oranjeappel' in pommerans ... een bittere variëteit van den Oranjeappel [1922; WNT].
Ontleend aan Duits Pomeranze [15e eeuw; Kluge], dat zelf ontleend is aan Italiaans en/of middeleeuws Latijn pomarancia; het woord is gevormd uit Italiaans pomo 'appel' < Laatlatijn pomum 'appel', Latijn pōmum 'vrucht van een fruitboom', van onbekende herkomst, en arancia 'oranje', middeleeuws Latijn arangia, zie oranje. De betekenis 'dopje van biljartkeu of schermdegen' is mogelijk ontstaan omdat dat een vilten of leren bolletje is, dat eruit ziet als een vruchtje.
De pomerans of bittere sinaasappel wordt nog steeds gebruikt, onder meer voor het maken van oranjemarmelade, en in de likeur pomerans, die ook wel bekend staat als oranjebitter [1875; Calisch NE]; de schillen worden gebruikt bij het brouwen van witbier; zie ook appelsien.
Fries: pommerâns


  naar boven